In de voetsporen van Shackleton

A.J. Beintema, 1995. Atlas, Amsterdam. 269 p, 16 p kleurenfoto's, vele zw/w ill. ISBN 90 254 12637.

Fragmenten uit hoofdstuk 4 zijn tevens verschenen in:
Metz, T. 1995. IJsvermaak. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam. p. 192-198.

INHOUD

Voorwoord
1.
Antarctische traditie
2. De voetsporen van Shackleton
3. Een project
4. Pinguïns
5. De Zuid-Shetlandeilanden
6. Ilha Elefante
7. Emilio Goeldi
8. Onderzoek
9. Praia Grande
10. Post
11. De Nederlandse Antarctica-expeditie
12. Arctowski
13. Admiralty Bay
14. Tegenslagen
15. Deception Island
16. Visite
17. Vuurland
18. Ankeveen


1. Antarctische traditie

Nederland kent geen antarctische traditie. In het noordpoolgebied hebben wij onze sporen verdiend, maar in het zuidpoolgebied hebben de Hollanders bar weinig gepresteerd. Vreemd eigenlijk, want voor de rest waren wij best een ondernemend volkje. In het kielzog van de Spanjaarden en de Portugezen zijn wij in vroeger eeuwen flink bezig geweest in de tropen en het Verre Oosten, maar toen in de achttiende eeuw de expedietiedrang menig land zuidwaarts dwong, op zoek naar het magische Zuidland, liet Nederland het afweten. Evenals Spanje en Portugal overigens. Het is bijna niet te geloven, maar het heeft tot 1946 geduurd voordat Nederland voor het eerst een expeditie die kant op heeft gestuurd, en dan nog alleen om er wat aan te verdienen: ter walvisvaart. Onder de grote namen van de zuidpoolvorsers uit het begin van deze eeuw kom je vele nationaliteiten tegen: Engelsen, Fransen, Duitsers, Russen, Amerikanen, Noren, Zweden, ja zelfs Belgen. Nederlanders zijn er niet bij.

Het zijn natuurlijk vooral de Britten geweest die een grote antarctische traditie hebben opgebouwd. Zij hebben bijna net zoveel expedities in het zuidpoolgebied uitgevoerd als alle andere landen bij elkaar. Het begon eigenlijk allemaal met de legendarische Captain Cook en zijn speurtochten naar het Zuidland, in de tweede helft van de achttiende eeuw. In die dagen heerste er nog een rotsvast geloof dat er ergens in het verre zuiden een prachtig groot continent zou liggen, rijp om geplukt te worden. Groen, vruchtbaar, mooie vrouwen, noem maar op. Dat idee is terug te voeren op de redeneringen van oude filosofen, die eeuwen geleden al beweerden dat er wel zo'n Zuidland móest bestaan, om de grote noordelijke landmassa's van Europa en Azië in evenwicht te houden. Zonder zo'n tegenwicht zou de aarde moeten omkiepen. En zuid gold als synoniem met warm, dus in dat Zuidland moest het aangenaam toeven zijn. Wonderlijk genoeg wist al vóór onze jaartelling Aristoteles te vertellen dat de aarde een bol was, en uit het verband tussen de gemiddelde instralingshoek van de zon en de breedtegraad kon hij al beredeneren dat er in het zuiden dezelfde klimaatgordels te vinden zouden moeten zijn als in het noorden. Maar naar hem wilde toch niemand luisteren, want in die dagen geloofde geen hond dat de wereld rond was.

Het idee dat er op de aardbol een soort evenwicht in de massaverdeling moet bestaan is op zich zo gek nog niet. Alleen gaat het dan niet om de noord-zuidverdeling, die mag bij een draaiende tol best ongelijk zijn (denk maar aan ons paddestoelvormige zweeptolletje van vroeger) - als de verdeling rondom de draaiingsas maar gelijkmatig is. Want anders gaat de boel als bij een slecht uitgebalanceerd autowiel slingeren. Onze aardas zoekt vanzelf die positie waarbij de wereld zo goed mogelijk is uitgebalanceerd. En omdat de continenten alsmaar over het aardoppervlak rondschuiven moet die aardas zichzelf voortdurend verplaatsen, om het zwabberen te minimaliseren. En zo kon het gebeuren dat een continent dat ooit in de tropen lag op de Zuidpool terechtkwam, zodat je daar nu steenkool onder het ijs vandaan kunt halen.

Op zijn eerste grote ontdekkingsreis, met de Endeavour in de jaren 1768-'71, constateerde Cook dat er geen Zuidland vastzat aan Australië of Nieuw-Zeeland, wat sommigen toen nog hoopten. Bij zijn tweede reis, die op 13 juli 1772 begon, probeerde hij zo strak mogelijk om het eventuele Zuidland heen te varen, wat betekende dat hij een groot deel van zijn tijd tussen ijsbergen doorbracht. Als eerste drong hij door tot binnen de poolcirkel, tot twee keer toe, in januari 1773 en in januari 1774, aan twee zijden van het continent. Hij zag diverse eilandengroepen, maar het vasteland heeft hij niet gezien. Wel vond hij het aannemelijk dat er land op de Zuipool moest liggen, omdat hij zich anders niet kon voorstellen waar al die massa's zoetwaterijs vandaan kwamen. Goed gedacht. Maar dat het op het Zuidland warm zou zijn, kon je wel vergeten. Cook was er van overtuigd dat nooit en te nimmer iemand erin zou slagen door al die ijsbarrières heen te dringen. Zijn Zuidland zou eeuwig onberoerd in de diepvries blijven. Natuurlijk was dat niet zo. Maar het zou nog wel een hele tijd duren voor Antarctica door mensenvoeten betreden werd. Meer dan een halve eeuw zelfs.

Hoewel diverse lieden in het begin van de vorige eeuw al glimpjes van het continent hadden opgevangen, wordt James Ross over het algemeen aangeduid als de ontdekker van Antarctica. Hij drong in 1841 door de pakijsgordel heen tot in de naar hem genoemde Rosszee, aanschouwde als eerste de naar hem genoemde ijsbarrière die als een onneembare vestingmuur verdere doortocht versperde, verkende grote stukken van de kust van Victorialand, liet zich gevoelig onder de knieschijf pikken door kwaadaardige pinguïns en aanschouwde de naar zijn twee scheepjes vernoemde vulkanen Erebus en Terror op het naar hem genoemde Rosseiland. Maar van echt aan land gaan, echt op het vasteland, was nog steeds geen sprake.

Het grote aan land gaan is eigenlijk pas in deze eeuw begonnen, met de legendarische sledetochten van Scott, Shackleton, Mawson, Amundsen en vele anderen. Anderhalf decennium heeft de grote hausse in zuidpooltochten geduurd. Het 'heroïsche tijdperk' uit het zuidpoolonderzoek wordt die periode wel genoemd. Nadat de pool zelf gescoord was, ging een deel van de lol eraf. Het tijdperk van een saaier type wetenschappelijke expedities was aangebroken. In de periode tussen de twee wereldoorlogen zijn veel landen actief geweest in Antarctica. Nederland niet. Zoals gezegd zijn wij daar pas in 1946 voor het eerst wezen kijken en dan nog alleen op zee. Pas met het groots opgezette Internationaal Geofysisch Jaar in 1957-'58 hebben we op enige schaal meegedaan, samen met de Belgen, die daar toen een basis hebben gebouwd. In de jaren zestig hebben wij nog een keer of drie met de Belgen wat ondernomen, maar we zijn toch betrekkelijk gauw weer uitgestapt. Daarna hebben wij ons wederom tientallen jaren nauwelijks met Antarctica bemoeid. Wonderlijk toch.

Als je vroeger een nieuw continent vond, dan plantte je een vlag en dan riep je tegen de wereld dat je het in naam des konings aan het vaderland toevoegde. Je had natuurlijk een probleem als iemand namens een ander land tien kilometer verderop hetzelfde deed zonder dat je dat van elkaar wist. Daar zijn heel wat oorlogen uit voortgekomen. Niet iedereen vindt het vanzelfsprekend dat de Engelsen in Antarctica de eersten waren. Over de vraag wie als eerste voet aan wal heeft gezet en waar dat het geval is geweest, wordt nog steeds getwist. In ieder geval was de internationale gemeenschap het erover eens dat een vlag op één punt niet voldoende was om het hele continent te claimen. Men vond dat je eerst een behoorlijk stuk kustlijn verkend moest hebben en dat je dan pas dat stuk kust met bijbehorend achterland kon opeisen. Dat achterland werd aan weerszijden begrensd door een meridiaan. Meridianen convergeren naar de pool en zo komt het dat alle territoriale claims in Antarctica de vorm en de kleur hebben van een punt slagroomtaart. Maar als drie naties hetzelfde stuk kust netjes in kaart hebben gebracht en alle prominente uitsteeksels vernoemd hebben naar hun prominente nationale helden, wie zal dan uitmaken wie van de drie dat het beste gedaan heeft en wie dus de rechten op de achterliggende taartpunt mag doen gelden? En zo kon het geschieden dat de taartpunt die recht onder Zuid-Amerika ligt, 'rechtmatig eigendom' is van Chili, Argentinië en Groot-Brittannië tegelijk - oorzaak van vele schermutselingen tussen Chili en Argentinië, mede oorzaak van de zo grappig begonnen en zo bloedig geëindigde Falklandoorlog en naar mijn stellige overtuiging de basis voor het eeuwig behoud van Antarctica. Ik ben ervan overtuigd dat de zeven 'rechtmatige eigenaars' allang zouden hebben besloten het continent op te delen en open te gooien voor exploitatie, als daar niet dat onoplosbare conflict had gelegen van die drie elkaar overlappende claims.

Tijdens het Internationaal Geofysisch Jaar voerden vijfenzestig landen in goede samenwerking een gezamenlijk wetenschappelijk programma uit in het zuidpoolgebied. Dit leidde tot het opstellen van het Antarctisch Verdrag, waaraan twaalf landen deelnamen: Argentinië, Australië, België, Chili, Frankrijk, Japan, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, de Sovjetunie, de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Zuid-Afrika. Op 25 juni 1961 werd vastgelegd dat alle territoriale aanspraken en alle aanspraken op ontginning van delfstoffen voor een periode van dertig jaar zouden worden aangehouden. Sinds 1961 zijn diverse landen toegetreden tot het Antarctisch Verdrag door verkrijging van de zogenaamde 'consultatieve status'. Dat wil zeggen dat men geen aanspraken maakt op territoriaal gebied, maar verder wel als volwaardig stemgerechtigd lid meetelt. Om die status te verkrijgen moet een land bewijzen dat de belangstelling voor het continent serieus gemeend is, door bijvoorbeeld aantoonbaar langlopende projecten met fundamenteel onderzoek uit te voeren. Voor dat doel hebben heel wat landen een basis ingericht en miljarden geïnvesteerd in zogenaamd fundamenteel onderzoek, alleen om bij de club te mogen horen. In eerste instantie was dat allemaal eigenbelang, gevoed door de hoop straks mee te kunnen delen in de rijkdommen als de taartpunten zouden worden aangesneden en aangevreten. Je zou kunnen zeggen dat de eerste golf landen die de consultatieve status heeft verworven en die zich in een netwerk van grote bases heeft ingegraven, de 'slechte landen' zijn, die alleen maar hebben geïnvesteerd om te profiteren. In tweede instantie zijn er de 'goede landen', die hebben geprobeerd de consultatieve status te verkrijgen met als voornaamste doel juist te ijveren tegen de toekomstige exploitatie en vernieling. Het spreekt vanzelf dat er in dergelijke gevallen geen miljarden geïnvesteerd kunnen worden, maar slechts miljoenen. Nederland deed niet mee.

Het jaar 1991 zou dus het jaar van de waarheid worden. Dan zouden die dertig jaar van het eerste verdrag om zijn. Op de vergadering van 1991 zou worden besloten over opengooien en aanvreten of niet. Inmiddels waren er al aardig wat landen overgegaan van de categorie 'slechte landen' naar de categorie 'goede landen', maar daar kon best nog wat versterking bij. Vanuit de nationale en de internationale natuurbeschermingsorganisaties werd al jarenlang druk uitgeoefend op Nederland om als consultatieve partij tot het verdrag toe te treden, omdat men van mening was dat Nederland tot de 'goede landen' gerekend zou kunnen worden en verstandig zou stemmen als het over opengooien en aanvreten zou gaan. Begin jaren tachtig zag de Nederlandse politiek ineens het zuidpoollicht: 1991 leek plotseling angstig dichtbij en Nederland moest en zou nu toch bij de club. Door ongeïnteresseerdheid van politici en pure bureaucratie heeft het tot halverwege de jaren tachtig geduurd voordat er werkelijk van actie sprake was. Veel van die actie is in gang gezet door oud-burgemeester Thomassen van Rotterdam, een van onze belangrijkste Antarctica-verdedigers, en Peter Nijhoff van de Nederlandse afdeling van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN), een wereldwijd vertakte, overkoepelende natuurbeschermingsorganisatie.

Er is nog heel wat afgevochten over wie ons Antarctisch Programma mocht coördineren en wie er voor het geld moest zorgen. Coördinatie kwam terecht bij de Stichting Onderzoek der Zee (SOZ) binnen het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, maar uiteindelijk moesten er zes ministeries aan te pas komen om de benodigde paar miljoen met hangen en wurgen bijeen te schrapen. Nederland pakt uit. Bestaand antarctisch onderzoek van een aantal privé-personen en instituten werd ingelijfd in het programma en het geheel werd wat opgepoetst om het mooier en gecoördineerder te doen schijnen dan het was, zodat er zo min mogelijk nieuw onderzoek aan toegevoegd hoefde te worden. Het instituut waar ik werk (toen het Rijksinstituut voor Natuurbeheer; thans het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek) zou ook meedoen, en in het kader van dat toegevoegde onderzoek heb ik het geluk gehad in het antarctisch onderzoek te rollen, samen met collega Henk Visser, die op dat moment tijdelijk bij ons in dienst was. Pinguïns natuurlijk. Geen langlopend project, maar een eenmalige actie, waartoe wij de zuidelijke zomer van 1988-'89 hebben doorgebracht op Elephant Island, samen met Braziliaanse onderzoekers die ons onderdak en gastvrijheid hebben verleend. Het heet dat onze trip naar Elephant Island uit de fondsen voor dat toegevoegde onderzoek is gefinancierd. De werkelijkheid is minder fraai. De minister van Landbouw had grootmoedig toegezegd twee ton aan de Antarctica-pot toe te voegen, maar naar buiten toe zei hij er niet bij dat hij dat zou halen uit bestaande budgetten van zijn instituten - in ons geval budgetten die bedoeld waren voor onderzoek ten behoeve van het natuurbehoud in Nederland. Onze expeditie heeft dus een paar maanden salaris gekost dat toch al uitgegeven zou worden. Daarnaast hebben we voor een paar honderd gulden elektronika in elkaar laten knutselen door onze technische dienst en we hebben twee retourtjes Amsterdam-Rio moeten kopen, die door het instituut zelf zijn betaald. Toegevoegde fondsen uit de toegevoegde Antarctica-pot? Vergeet het maar. De rest is door de Brazilianen gefinancierd, omdat we in een internationaal samenwerkingsverband gewoon in het Braziliaanse PROANTAR-programma zijn ingebed. Oftewel, hoe een ontwikkelingsland het Rijke Westen kan steunen. Zo doe je dat dus. Een collega die al jarenlang naar stormvogels keek op een Australische basis, hoefde ook steeds slechts zijn retourtje naar Sydney te betalen zolang zijn onderzoek deel uitmaakte van het Australische programma. Zijn onderzoek werd ook ingelijfd in het officiële Nederlandse programma. Zo weten we met z'n allen aardig voor een dubbeltje op de eerste rang te zitten.

Op de vergadering van november 1989 in Parijs is de Nederlandse aanvraag om toe te mogen treden tot het verdrag, behandeld. Iedereen dacht dat dat een formaliteit was, een fluitje van een cent. Maar o wee, Chili stemde tegen en aangezien ieder lid vetorecht heeft, ging de Nederlandse toetreding tot ieders verrassing en verdriet helemaal niet door. Alle miljoenen voor niets over de balk gesmeten. Al gauw werd gefluisterd dat het veto van Chili een politieke daad was als strafmaatregel voor het stemgedrag van de Verenigde Staten. De VS hadden namelijk hun vetorecht benut om toetreding van Ecuador tegen te houden. Het onderzoeksprogramma van dat land werd te dun bevonden. Men zegt dat de Zuidamerikanen de koppen bijeen hebben gestoken en volgens het principe oog-om-oog-tand-om-tand hebben afgesproken dat er dan ook een aanvraag van een westers land moest worden afgewezen. Er waren twee aanvragen: Nederland en Finland. De Chilenen zeiden dat de door Nederland geleverde inspanning beneden de maat was. Terug naar af. Een politieke daad? Bij ons in huis zal niemand durven ontkennen dat het Nederlandse programma tot dan toe uiterst minimaal was geweest.

Wilde Nederland bij de belangrijke vergadering van 1991 nog meedoen, dan moest er wel met grote haast een groots gebaar worden gemaakt. Wat de toetreding als consultatieve partij betreft zou er nog een herkansing zijn op de vergadering eind 1990 in Vi¤a del Mar, in Chili. Een speciale afvaardiging, onder aanvoering van minister Van den Broek zelve, reisde vanuit Nederland naar Chili, om duidelijk te maken dat het ons land menens was. Er was een gebaar nodig. Een groots, duidelijk gebaar: de Nederlandse Antarctica-expeditie dus. Zes instituten, meer dan twintig deelnemers. Wetenschappers van zeer uiteenlopende disciplines: meteorologen, geologen, oceanografen, archeologen, vele soorten biologen, technici en, heel belangrijk, de pers. En zo kwam wat de 'Eerste Nederlandse Antarctica-expeditie' heette van de grond. En omdat ons instituut bij de organisatie betrokken was en ik voort kon bouwen op onze ervaringen op Elephant Island, mocht ik ook weer mee.

Het heeft geholpen. Nederland heeft bij de herkansing het zo begeerde stemrecht verkregen. En daarna zouden wij ons structureel bezig blijven houden met onderzoek in Antarctica. Daar hebben we nog heel wat over afvergaderd. Wij hebben uiteindelijk besloten geen eigen Hollandse basis te stichten. Er staan immers nu al te veel bouwsels en het geeft maar rotzooi. Verder zijn er heel wat partners te vinden om mee samen te werken, vooral als het om structurele in plaats van incidentele samenwerking gaat. Veelbelovend allemaal.

Het heeft niet zo mogen wezen. Inmiddels is de expeditie verleden tijd en vergeten. Nederland heeft zijn stemrecht gekregen en goed gebruikt, dat wel, maar van het structurele programma is bitter weinig terechtgekomen. Dat zat er met dat gehakketak tussen zes ministeries natuurlijk eigenlijk wel in. De een na de ander kreeg met bezuinigingen te maken en moest gaan snijden. Het Nederlandse Antarctica-onderzoek is weer gereduceerd tot het werk van de kleine harde kern zuidpoolveteranen die zich ook vóór die tijd al in het zuidpoolgebied bezig hielden (en waar ik niet bij hoor; ik heb mij twee maal laten gebruiken als gelegenheidsveteraan).

Als je op die geschiedenis terugkijkt, is het eigenlijk best schandalig. Nederland heeft zijn beloftes in het Antarctisch Verdrag absoluut niet waargemaakt. Als er ooit besloten wordt dat landen die er met de pet naar gooien weer uit de club gesmeten kunnen worden, is Nederland als eerste aan de beurt.

Nee, Nederland kent geen antarctische traditie.

Voetnoot anno 1997:

Inmiddels is deze situatie gewijzigd. Na een lange aanloop levert Nederland een bijdrage die voldoende te noemen is. Nederland mag blijven.


4. Pinguïns

Je kunt het woord Antarctica niet noemen zonder aan pinguïns te denken. Koddige rechtop lopende mannetjes die al sinds eeuwen tot de menselijke verbeelding spreken. Misselijk eigenlijk dat wij dieren des te lachwekkender vinden naarmate zij meer op mensen lijken.

De eerste ontdekkingsreizigers die met pinguïns in aanraking kwamen, dachten dat zij van doen hadden met levensvormen die tussen vissen en vogels in stonden. De katholieken onder hen vonden daarom zelfs dat zij best op vrijdag pinguïn mochten eten. Anderen dachten dat pinguïns eigenlijk kleine bevederde dolfijntjes waren. Latere onderzoekers stelden onomstotelijk vast dat we hier met vogels te maken hebben, maar dan wel met vogels met een bijzondere ontstaansgeschiedenis. Vroeger dacht men dat alle niet-vliegende vogels, zoals struisvogels en pinguïns, primitiever waren dan de vliegende. Dat ze zich, sinds ze zo'n slordige tweehonderd miljoen jaar geleden uit de reptielen zijn gestapt, naar verhouding maar weinig ontwikkeld hadden. Tegenwoordig weten we dat pinguïns een betrekkelijk recente uitvinding zijn, slechts ongeveer twintig miljoen jaar oud, ontstaan uit vrolijk rondvliegende voorouders die mogelijk geleken hebben op wat wij tegenwoordig als albatrossen en stormvogels kennen. Pinguïns zijn helemaal niet primitief. Ze zijn uiterst gespecialiseerd en hoog ontwikkeld. Eigenlijk zou je ook niet moeten spreken van verlies van vliegvermogen, maar van optimalisatie van zwem- en duikvermogen.

Wie rondhobbelende pinguïns grappig en onhandig vindt, moet maar eens gaan kijken hoe zij zich onder water gedragen. Daar is niks stumperigs aan. Als torpedo's schieten zij door het water, met snelheden tot twintig kilometer per uur, achteloos behendig haken slaand om watervlugge prooien te snel af te zijn. Soepel zoeven zij naar beneden tot vele tientallen meters diepte, ver beneden de limiet waar beroepsduikers zich kunnen wagen en waar onze borstkas het krakend zou begeven. En daarna flitsen zij weer naar de oppervlakte zonder zich om caissonziekte en andere nare bijverschijnselen te bekommeren. Als wij onder water zwemmen, verdoen wij een hoop energie. Ons hart bonkt erop los om onze vermoeide spieren van zuurstof te voorzien. Onze belangrijkste zuurstofvoorraad nemen wij met ingehouden adem mee in volgezogen longen. Ons snel rondgepompte bloed moet dan maar zorgen dat die zuurstof op tijd en in voldoende mate bij de spieren komt. In het bloed wordt de zuurstof gebonden aan hemoglobine, onze rode bloedkleurstof. Bij pinguïns gaat dat anders. Die hebben naar verhouding maar weinig longinhoud, maar als zij ademen wordt direct een grote reservevoorraad zuurstof in de spieren aangelegd, gebonden aan een tweede rode kleurstof, de myoglobine. Tijdens het duiken hoeft er dus geen zuurstof naar de spieren gepompt te worden, want die is daar al. Ook wordt de bloedtoevoer naar de ingewanden tijdelijk bijna stopgezet, zodat alleen de zuurstofvoorziening van de hersenen via het bloed op volle toeren blijft draaien. Dank zij deze enorme bezuiniging hoeft het pinguïnhart tijdens het duiken niet sneller te kloppen, maar kan het juist langzamer gaan lopen, tot wel vijf maal zo traag als boven water. En zo kunnen zij probleemloos vele minuten lang op topsnelheid onder water blijven zwemmen. Zeezoogdieren, zoals walvissen en zeehonden, vertonen overigens dezelfde fysiologische aanpassingen.

Hoewel wij pinguïns altijd met de Zuidpool associëren, zijn er van de achttien soorten maar twee die op het antarctisch continent voorkomen: de adeliepinguïn en de keizerspinguïn. De rest zit op eilanden in antarctische, gematigde en zelfs tropische wateren. Een haalt er zelfs de evenaar, op de Galapagoseilanden. Maar ook langs de kusten van Chili en Argentinië kun je in badpak naar de pinguïns gaan kijken en op het strand van Simonstown, vlak ten zuiden van Kaapstad, kun je rondwaggelende zwartvoetpinguïns en topless zonnende Zuidafrikaanse schonen moeiteloos in één zoekerbeeld vangen.

De meeste pinguïnsoorten leven in de subantarctische zone, waar zij op eilanden broeden met een gematigd, nat en winderig klimaat. Daarbij kunnen de eilanden rond Nieuw-Zeeland zich in de grootste soortenrijkdom verheugen. De grootste aantallen zijn echter te vinden in het gebied ten zuiden van Zuid-Amerika. Hier steekt een grote punt van Antarctica buiten de poolcirkel: het Antarctisch Schiereiland, rijkelijk voorzien van ijsvrije kapen en fjorden, met aansluitende eilandenreeksen, waaronder de Zuid-Shetlands en Elephant Island. Hier gaat het voornamelijk om vier soorten: de onderling verwante adelie-, keelband- en ezelspinguïn, en de wat afwijkende geelgekuifde macaronipinguïn, die zijn meeste verwanten in het Nieuwzeelandse gebied heeft zitten. Dat zijn dan ook de vier soorten waar ik met de Brazilianen op Elephant Island en met de Nederlandse expeditie op King George Island mee te maken zou krijgen.

Pinguïns zijn trekvogels, die meestal op eilanden broeden en na de broedtijd hun kolonies verlaten om de oceaan op te trekken. Hoeveel er ook naar pinguïns is gekeken, van die trek is nagenoeg niets bekend. Dat komt doordat pinguïns op volle zee niet te bestuderen zijn. Hetzelfde probleem doet zich in mindere mate bij andere zeevogels voor, maar die kun je tenminste vanaf schepen nog behoorlijk zien vliegen. Zwemmende pinguïns blijven meestal onzichtbaar en zo je ze al ziet, dan kun je de soorten bijna nooit onderscheiden. Ook ringonderzoek, zo'n krachtig hulpmiddel bij ander trekvogelonderzoek, heeft bij de pinguïns maar weinig opgeleverd. Wie moet er nu een geringde pinguïn terugmelden? Ja, er spoelt er wel eens eentje dood of ziek aan op de kusten van Zuid-Amerika, Afrika of Australië, maar wat zegt dat over de feitelijke trekbewegingen? Pas sinds kort begint in deze situatie verandering in te komen, dank zij radiotelemetrie en satellieten. Er zijn pinguïns de wijde wereld in gestuurd met een zendertje op hun rug. Onder water doet dat het natuurlijk niet, maar iedere keer als zo'n beest boven komt, kan zijn positie via satellieten gepeild worden. Een peperdure methode, alleen weggelegd voor de welgestelden onder de onderzoekers, maar wel heel effectief. Zo heeft de Amerikaanse onderzoeker Wayne Trivelpiece kunnen vaststellen dat de adeliepinguïns van de Zuid-Shetlandeilanden na de broedtijd zuidwaarts trekken om zich gedurende hun hele winter op te houden tussen het pakijs. De keelbandpinguïns van dezelfde broedplaatsen gaan precies de andere kant uit, de open oceaan op. Zo kon Trivelpiece verklaren waarom de gunstige jaren voor de ene soort altijd samenvielen met slechte voor de andere. Ook in Antarctica heb je te maken met strenge en minder strenge winters. In strenge winters dringt de pakijsgordel ver naar het noorden door, tot voorbij de Zuid-Shetlandeilanden. Dat is gunstig voor de adelies, want die vinden dan hun ideale winterbiotoop vlak bij huis. De keelbandpinguïns moeten dan juist een heel eind zwemmen, om de pakijsgordel achter zich te houden. Omgekeerd, als in milde winters het ijs ver ten zuiden van de eilanden blijft, hebben de keelbandpinguïns het gemakkelijk en moeten de adelies een heel eind zwemmen.

En zo doet de elektronika zijn intrede in het pinguïnonderzoek. Wayne Trivelpiece en anderen hebben ook gebruik gemaakt van automatische diepteregistratie met behulp van geheugenchips. Die informatie kon dan later, als de beesten weer in de kolonie terugkwamen, uitgelezen worden, zodat je een heel precieze indruk krijgt van het gedrag op zee. Pinguïns op jacht verplaatsen zich snel, waarbij ze elke paar minuten een diepe duik maken die maar heel kort duurt. Dat zijn een soort proefboringen, om het voedsel op te sporen. Zodra zij een grote wolk krill aantreffen (de massaal voorkomende garnaalachtige kreeftjes waar zo'n beetje de hele antarctische levensgemeenschap op draait), stoppen de horizontale verplaatsingen en wordt er gedurende lange tijd steeds langdurig gedoken. Dat is de exploitatiefase. Daarna, als de wolk opraakt of door de jagende pinguïns te veel uiteengejaagd is, begint het verplaatsen weer, afgewisseld met korte duiken. Bij ezelspinguïns stelde Wayne vast dat zij vlak voordat zij met een volle pens bij de kolonie aan land gaan, nog snel een paar keer in ondiep water tot op de bodem duiken. Waarschijnlijk gaat dat om het toetje. Wayne heeft heel wat pinguns boven een emmer omgekeerd om hun maaginhoud te bestuderen, en bij de ezelspinguïns kwam dan steevast vóór de grote krillbrij eerst een vers visje naar buiten rollen.

De pinguïn der pinguïns blijft natuurlijk de keizerspinguïn. Het is de enige soort die niet buiten de grenzen van het antarctisch continent voorkomt en de enige vogelsoort ter wereld die helemaal nooit aan land komt om te broeden: hij bouwt geen nest, maar broedt staande op het ijs, met zijn ei op zijn voeten, een warme buikplooi eroverheen gevouwen. De enige vogelsoort ter wereld die in de duisternis van de poolnacht, in gierende blizzards van 40oC onder nul, staat te broeden: het meest absurde broedgedrag dat je je kunt voorstellen. Andere pinguïns en sommige stormvogels hebben ook weleens te maken met vorstperioden en sneeuwstormen tijdens hun broedtijd, maar over het algemeen broeden zij toch onder behoorlijk gematigde omstandigheden, meestal bij aangenaam dooiweer. Zo niet de keizerspinguïn. Die kiest voor de meest extreme omstandigheden - extreem en onlogisch op het eerste gezicht. Wie gaat er nou midden in de poolwinter staan broeden? Maar hij moet wel, tenminste als je ervan uitgaat dat hij moet leven waar hij leeft. Het is gewoon een kwestie van terugrekenen. Als hij zijn jong voor het einde van de korte antarctische zomer groot wil hebben, zodat het een kans maakt de volgende winter te overleven, dan moet het aan het prille begin van die zomer geboren worden. Want hij wordt erg groot en hij groeit erg langzaam. Om dat te halen moet het ei midden in de winter gelegd worden. Stel je voor: de paartjes zwoegen dagenlang door de poolnacht over de bevroren zee om hun broedplaats te bereiken. Daar dollen ze dan wat in de diepvriesduisternis rond, wat ertoe leidt dat de wijfjes hun ei leggen. Dat doen ze heel voorzichtig, rechtop staand, waarbij ze het zachtjes op hun voeten laten zakken. Vooral niet laten vallen, want dan bevriest het op slag. Het opbouwen en het leggen van dat ei kost zoveel eiwit en energie dat de wijfjes geen puf meer hebben om het uit te broeden. Dat mogen de mannetjes doen. Het ei wordt daartoe behoedzaam van de voeten van het wijfje op die van het mannetje overgegoocheld en onder zijn buikplooi opgeborgen. De wijfjes vertrekken dan en masse naar zee en laten de heren celibatair achter. Wekenlang staan zij daar dan, terend op hun vet. Met de rug tegen de blizzard in, en als het al te gek wordt, dicht tegen elkaar aan om het warmteverlies te beperken. En dan dienen de babies zich piepend aan door hun eerste barstje. Juist op dat moment keren de vrouwtjes terug van de zee, die inmiddels door het opbreken van het zeeijs een stuk dichterbij is gekomen. Vrolijk, vet en opgefrist nemen zij de zorg voor de kleintjes over, in het ochtendgloren van de pooldag. De mannetjes zijn nu aan de beurt om met vakantie naar zee te aan. Wekenlang voeden de wijfjes hun kuikens met een voedzame brij die ze op weten te braken, op het laatst een soort melk. Tot de mannetjes weer terugkomen uit de zee, die nu echt dichtbij gekomen is. Vanaf dat moment begint het leven van de keizerspinguïn een beetje te lijken op het leven van normale vogels, maar dat eerste begin, diep in de poolnacht... brr.

De broedplaatsen van de keizerspinguïns zijn voor het eerst aanschouwd door deelnemers aan Scotts Discovery-expeditie, die van 1901 tot 1903 duurde. De vogels stonden met hun kuikens op de voeten op het zeeijs vlak onder Cape Crozier, aan de oostpunt van Ross Island. Natuurvorser en arts Edward Wilson verbaasde zich erover dat er alleen jongen waren en geen eieren, terwijl het nog zo vroeg in de zomer was. Op grond van de geschatte leeftijd van de kuikens en op grond van wat hij van verwante pinguïns wist, berekende hij toen al dat hij voor verse eieren nog eens midden in de winter zou moeten terugkomen! Dat heeft hij inderdaad gedaan, met Scotts volgende expeditie met de Terra Nova, van 1910 tot 1913.

Wilson wilde dolgraag wat pas bebroede eieren van keizerspinguïns verzamelen. In die tijd laaiden de discussies over de vraag of pinguïns primitief dan wel hoogontwikkeld waren hoog op en men hoopte het antwoord te kunnen vinden door het bestuderen van embryo's. Die van de keizerspinguïn zouden daar juist heel geschikt voor zijn, omdat deze soort wel beschouwd werd als de allerprimitiefste oerpinguïn. Embryo's maken tijdens hun ontwikkeling in hoog tempo nog eens allelei evolutiestadia door, als herinnering aan uitgestorven voorouders. Zo lijken zelfs mensenembryo's gedurende enige tijd op visjes, compleet met kieuwen en al. Een van de dingen die men zich afvroeg, was of vogelveren nu gemodificeerde reptieleschubben waren of niet. Zowel bij reptielen als bij vogels ontwikkelen zich op de embryonale huid papilletjes, waaruit later schubben of veren ontstaan. Veerpapilletjes zitten anatomisch anders in elkaar dan schubpapilletjes en bij vogelembryo's komen zij door elkaar voor. Op de poten ontwikkelen alleen de schubpapilletjes zich verder en op de rest van het lichaam alleen de veerpapillen. Dat pleit ervoor dat veren niet uit schubben zijn ontstaan, maar een aparte, parallelle ontwikkeling hebben doorgemaakt. Door nu naar embryo's van keizerspinguïns te kijken hoopte men ook met deze vraag een heel eind verder te komen.

Het even ophalen van een paar eieren van Cape Crozier is geen sinecure. Het schip van Scott, de Terra Nova, lag ingevroren in McMurdo Sound, aan de westelijke punt van Ross Island, om te overwinteren. Dat was een gebruikelijke procedure bij zuidpooltochten, om dan het volgende voorjaar bijtijds te kunnen starten met sledetochten. Vanuit het basiskamp op Cape Evans kon je over de Rossijsbarrière naar Cape Crozier lopen, langs de zuidkust van Ross Island, een wandeling van 70 mijl. Wilson had dat tien jaar eerder al eens gedaan, dus hij kende de weg en hij wist waar de gevaarlijke of moeilijke passages zaten. Hij ging ervan uit dat hij het nu in het donker ook wel zou kunnen vinden.

Op 27 juni 1911 vertrok Wilson van Cape Evans, in gezelschap van Bowers en Cherry-Garrard. Zij hadden alledrie een slee met ruim honderdtien kilo bagage en eten voor zes weken, die zij zelf te voet zouden trekken. De eerste dag schoten ze lekker op, ook omdat ze een heel stuk geholpen werden door vrienden die hen uitzwaaiden. Maar na een kilometer of acht keerden de laatsten terug, zodat ze het verder zelf moesten doen. Het zou de meest waanzinnige en barre winterwandeling uit de zuidpoolgeschiedenis worden. De 'Worst Journey in the World', aldus het boek van Cherry-Garrard. Het terrein was in principe niet moeilijker dan het in de zomer zou zijn, maar het feit dat ze de hele tocht in de duisternis moesten doen maakte het tot een hachelijke onderneming. Obstakels en gletsjerspleten waren vaak niet te zien, zodat de sleden voortdurend kapseisden en de mannen bij herhaling in spleten donderden en dan aan hun sledetuig bleven bungelen. Verder bleek bij de extreem lage temperaturen de opgehoopte stuifsneeuw zich als los woestijnzand te gedragen. En een slee voorttrekken door mul zand is bijna onmogelijk. Het grootste probleem was dat de mannen hun condens niet kwijt konden. Normaal gesproken verdampt die wel aan de oppervlakte van je kleding, maar bij veertig, vijftig graden onder nul bevriest alles meteen. Het gevolg was dat al hun kleren, maar ook hun slaapzakken, geleidelijk aan steeds dikker werden met aangroeiend ijs. De kleren werden een volmaakt onhandelbaar harnas. Als ze 's ochtends half ontdooid uit hun slaapzak kropen, moesten ze onmiddellijk de gebogen houding aannemen waarmee ze voor de slee moesten, want in die houding bevroor hun harnas binnen enkele seconden. Cherry-Garrard heeft eenmaal de vergissing begaan na het opstaan zijn hoofd om te draaien om ergens naar te kijken. Toen kon hij zijn hoofd niet meer terugdraaien omdat zijn bevroren kraag dat onmogelijk maakte. Vier uur heeft het hem gekost om zijn hals weer in de normale positie terug te wringen. En als ze uit hun slaapzak kropen vulden zij de opening met andere spullen, zodat er een bevroren toegangspoortje openbleef. Een opgerolde of dichtgevouwen slaapzak zouden ze nooit meer open kunnen krijgen.

Grote delen van het traject waren zo zwaar dat zij in hun eentje hun slede niet meer vooruit konden krijgen. Ze moesten dan steeds met twee man één slee een eind verplaatsen en vervolgens teruggaan om een andere op te halen. Als er dan een sneeuwstorm stond, hadden ze in het stikdonker de grootste moeite hun eigen sporen terug te vinden. Op een gegeven ogenblik waren ze zodanig aan het hallucineren dat ze dachten dat hun eigen voetsporen bobbels waren in plaats van gaten, zodat ze steeds hun voeten hoog optilden om eroverheen te stappen. In hun slaapzakken hadden ze het vaak nog zo koud dat ze van het rillen kramp kregen in hun rug- en buikspieren. Cherry-Garrard heeft heel wat keren bedacht hoe heerlijk het moest zijn om er gewoon mee op te houden en dood te gaan.

Bij Cape Crozier aangekomen bouwden zij een iglo van sneeuw en rotsblokken, zodat zij het misschien iets minder koud zouden hebben. De tent bleef gehandhaafd voor voorraden. Op 19 juli probeerden Wilson en zijn kameraden af te dalen naar de pinguïnkolonie. Het was een vrij kalme dag (nacht) en de omstandigheden leken niet zo slecht. Maar het bleek dat de mannen hopeloos vastliepen tussen ijsrichels en onneembare ijsmuren. Ze konden op een gegeven ogenblik de echo's van roepende pinguïns horen, maar ze konden er niet bij komen. Heel frustrerend. De volgende dag slaagden ze er via een andere route wel in. Op het laatst moesten ze nog van een akelig overhangend ijsklif af waar je zo af kon springen maar nooit meer tegenop zou kunnen. Dus bleef Cherry-Garrard met het bergtouw boven en gingen alleen Bowers en Wilson naar beneden. Er waren teleurstellend weinig pinguïns. Niet de duizenden die er hadden moeten zijn, maar slechts enkele honderden. Wel hadden ze eieren, en toen de mannen naderbij kwamen lieten verschillende vogels van schrik hun ei vallen. Soms werden zulke eieren onmiddellijk ingepikt door al te broedgrage eierloze vogels die zich verder maar moesten vermaken met namaakeieren van ijs. Bij de eieren die Wilson onder de vogels vandaan haalde, trof hij bij herhaling dit soort zelfgemaakte fopeieren aan.

Wilson verzamelde vijf eieren en drie hele vogels, die hij ter plekke vilde om het vet te gebruiken voor de primus. Twee eieren braken op weg naar huis, zodat de oogst voor het embryo-onderzoek voorlopig uit drie eieren bestond. Het lukte niet om er nog meer te halen, want de volgende paar dagen werden de mannen in hun hut opgesloten door een vreselijke sneeuwstorm, die aanwakkerde tot orkaankracht. De hut hield het nog wel, hoewel de stenen en ijsblokken die het canvasdak verzwaarden geleidelijk weg begonnen te schuiven. Toen ging de tent ervandoor, ondanks verzwaring en verankering. In één klap weg. Zonder tent zouden zij nooit naar Cape Evans kunnen terugkeren, in feite waren ze dus ten dode opgeschreven. En toen ging het dak van de hut aan flarden. Door zich in hun slaapzakken in te laten sneeuwen wisten zij de storm uiteindelijk te overleven.

Het mag een wonder heten dat Bowers een paar dagen later de hele tent, compleet met stokken en al, intact terugvond, een paar kilometer verderop. Er stond hun nog maar één ding te doen: zo snel mogelijk de terugtocht aanvaarden, als ze tenminste nog een kans wilden maken levend thuis te komen. De voorraden begonnen gevaarlijk te slinken en vooral brandstof werd schaars. Geen uitstapjes meer naar de kolonie.

Ze hebben het gehaald. Op 1 augustus bereikten zij het basiskamp op Cape Evans. Een monstertocht van zesendertig dagen. Oogst: drie eieren, die bevroren en daardoor gebarsten waren.

Wilson en Bowers keerden niet terug naar Engeland. Op 21 maart 1912 stierven zij samen met Scott, op de terugweg van de Zuidpool, slechts elf mijl verwijderd van het voedseldepot dat ze door uitputting niet konden halen. Cherry-Garrard viel de eer ten deel de drie legendarische eieren in Engeland in te leveren voor De Wetenschap. Hij was de enige overlevende van het drietal. Hij had naar het Museum of Natural History in South Kensington geschreven dat hij zou komen. Aldaar aangekomen wilde men hem nauwelijks binnenlaten. Wat denkt u wel, dit is geen eierwinkel. O, komt u eieren brengen, nou ik zal eens vragen of dat wel kan. Cherry-Garrard werd in een kamer gelaten waar een conservator in gesprek was met een Belangrijk Persoon. Zonder een bedankje of zelfs maar een vriendelijk woord pakte de conservator de drie eieren aan en zette zijn conversatie met Belangrijk Persoon voort. Na geruime tijd scheen hij Cherry-Garrard op te merken, die niet weggegaan was.
'U hoeft niet te wachten,' zei hij onvriendelijk.
'Ik wil graag een ontvangstbewijs voor de eieren.'
'Niet nodig. Het is zo wel goed, u kunt gaan.'
'Toch zou ik graag een ontvangstbewijs willen.'

Het werd niks. Uiteindelijk is Cherry-Garrard met kokend bloed op de gang gaan zitten wachten, tot men aan het eind van de dag geen andere oplossing zag dan hem het gevraagde bewijsje te geven. Cherry-Garrard schrijft dat hij in staat geweest zou zijn de hele club daar af te slachten.

Geruime tijd later bezocht hij nogmaals het museum, samen met de zuster van wijlen Captain Scott. Na de collectie vogelhuiden van de Terra Nova-expeditie bekeken te hebben en geconstateerd te hebben dat daar nogal wat motten in zaten, vroeg mejuffrouw Scott of zij de legendarische eieren van de keizerspinguïns eens mocht zien. De conservator ontkende glashard dat hij zulke eieren ooit in zijn bezit had gehad.

Juffrouw Scott zou de tent hebben afgebroken als Cherry-Garrard haar niet bedwang had gehouden. Zij eiste binnen vierentwintig uur een schriftelijke verantwoording wat betreft het lot van de eieren, anders zou Engeland op zijn grondvesten schudden.

De eieren bleken in handen van professor Assheton terechtgekomen te zijn, die het microscopische onderzoek naar de huidpapillen zou verrichten. Helaas stierf de professor voor hij aan deze taak toekwam. Uiteindelijk is het onderzoek verricht door professor Cossar Ewart van de Universiteit van Edinburgh. Hij constateerde dat ook bij de keizerspinguïn de papillen voor schubben en veren vanaf het allereerste begin verschillend waren en dat het hele embryo in geen enkel opzicht primitiever genoemd kon worden dan dat van andere vogelsoorten. Wilson had dat graag willen weten, maar heeft het niet mee mogen maken.

Wat je er al niet voor over kunt hebben om een klein bouwsteentje bij te dragen aan het Grote Bouwwerk van de Wetenschap.


7. Emilio Goeldi

De meeste Brazilianen spreken alleen maar Portugees. Dus als je daarmee om wilt gaan, moet je Portugees leren. Ik had daar thuis al een flinke start mee gemaakt en op Ilha Elefante hebben Henk en ik elke dag minstens een uur per dag zitten studeren. En woordjes stampen. Daarnaast kregen we natuurlijk vanzelf onze luister- en spraakoefeningen. Pure onderdompeling. Met die intensiteit leer je je inderdaad in een paar maanden goed redden.

Als je een taal leert wisselen periodes van snelle vooruitgang en terugslag en frustratie elkaar af. Eerst is er voortdurend sprake van snelle progressie en grote voldoening, ook omdat je veel waardering oogst voor je inspanning. Dan volgt een lange periode van taai leren, zonder dat er nog iets te merken valt van vooruitgang of waardering. En dan komt er een dag waarop je de helft van de tafelgesprekken kunt volgen, heel plotseling. En opeens hoor je er weer helemaal bij. Er komen een paar dagen van snelle vooruitgang, onmiddellijk gevolgd door een terugslag en een nieuwe taaie periode van stampen. Dat proces herhaalt zich een aantal malen.

Mensen die niet gewend zijn met vreemde talen om te gaan hebben geen idee van de problemen die zich voordoen bij het leren spreken en verstaan van hun taal. Dit geldt ook voor Brazilianen. Die hebben er geen idee van dat het weleens zou kunnen helpen om langzamer en duidelijker te spreken. Als je zegt dat je het niet verstaan hebt, krijg je exact dezelfde zin terug, in exact hetzelfde tempo en met exact dezelfde intonatie, hoogstens iets luider. Het gevolg is dat je het nog steeds niet verstaat. Zeg je dat, dan is de kans groot dat spreker boos wordt en zegt dat je wel een reden zult hebben om hem of haar vandaag niet te willen begrijpen.

Zo ontwikkelde zich de verbale relatie tussen ons en de Brazilianen. Periodes van vooruitgang en periodes van terugslag. Tweemaal leidde het taalprobleem tot een crisis. De eerste maal was er sprake van een toenemende verwijdering, zonder dat we daar de oorzaak van konden raden. Het bleek dat men er genoeg van begon te krijgen dat wij zo vaak verkeerd reageerden. Lachen als het niet moest, of niet lachen als het wel moest. Het ergste was dat we zo vaak uitdrukkingen als 'pode ser que sim, pode ser que não' gebruikten, wat zoiets betekent als 'zou kunnen, maar misschien ook niet'. Een tijdje was dat het ideale ontsnappingsantwoord als je niet voor de honderdduizendste keer wilde zeggen dat je het niet had gesnapt. Na een goed gesprek waren we weer lief en iedereen zou in het vervolg langzamer en duidelijker praten. Dat hebben ze een uur volgehouden. De tweede taalcrisis kwam toen Henk en ik een keer in het Nederlands met elkaar bezig waren, tot Angela ineens explodeerde. Zij vond het het toppunt van onbeschoftheid om stiekem te smoezen in een taal die niet verstaan kon worden. Dat kon alleen maar betekenen dat we het over haar hadden. We konden haar niet duidelijk maken dat zij precies hetzelfde deed als zij met Lu aan het teuten sloeg, nog afgezien van de vraag of die gesprekken voor ons interessant geweest zouden zijn.

De sterkste opmerking kwam van Marilia, die vond dat Portugees zo ongeveer de gemakkelijkste taal ter wereld moest zijn om te leren. Het was immers de enige taal die precies net zo wordt uitgesproken als hij wordt geschreven! Verder was het Portugees de enige taal die de mogelijkheid biedt fijnere nuances aan te geven bij het beschrijven van dingen. Nu hoef je bepaald niet naar de binnenlanden van Brazilië of de Zuidpool te reizen om dit soort ideeën tegen te komen. Tijdens een congres van biologen in Denemarken hadden we het 's avonds in de lokale kroeg, bij veel te duur bier, een keer over talen, met een aantal lieden van uiteenlopende nationaliteiten. Daarbij kwam de vraag naar voren waarom nu juist het Engels zich zo als wereldtaal verspreid zou hebben. Een serieuze Engelse, met academische graad en al, merkte op: 'P'haps English words are best suited to describe things'...

In het Portugees is het verboden om woorden op harde medeklinkers te laten eindigen. De namen Henk, Rolf en Albert zijn in het Portugees dus niet uit te spreken. Harde medeklinkers aan het eind van een woord worden automatisch gevolgd door een onbeklemtoonde klank die tussen de e en de i in ligt. Voor de t geldt dan nog de bijzonderheid dat die in de B raziliaanse variant van het Portugees vóór een onbeklemtoonde e of i gepalataliseerd wordt, dat wil zeggen dat hij als tsj wordt uitgesproken. De harde r van het Portugees wordt in het Braziliaans zacht gebrouwd en komt tussen de ch en de h in te liggen. Rio wordt dus Hioe en de Brazilaanse basis Comandante Ferraz wordt Comandaantsje Fehaizj. We hadden het nooit over comandante Teixera, maar altijd over commandantje Teixeira. Op die manier werden onze Europese voornamen Henkie, Holfie en Albertsje, wat heel gezellig klinkt. In het bijzondere geval van Rolf werd de naam nog vaak verdubbeld, zodat wij het in de wandelgangen meestal over Holfieholfie hadden.

Behalve met elkaar praten moet je ook verder met elkaar omgaan als je gezamenlijk zit opgesloten in een hok. Vanzelfsprekend ontwikkelden zich rollenpatronen. Zo leek het normaal te zijn dat de meisjes altijd kookten, de jongens altijd afdroogden en de meisjes verder huishoudelijk werk deden. Dat gebeurde dan wel onder protest en gekanker op mannen in het algemeen en op ons in het bijzonder. Henk en ik wilden best koken en de vloer aanvegen, maar zo eenvoudig was dat niet; het heeft moeite en overredingskracht gekost om aan het fornuis te komen. Deze ambivalente houding komt voort uit de mate van emancipatie binnen de Braziliaanse maatschappij. Aan de ene kant zijn de vrouwen heel geëmancipeerd en heel vrij. Hun aandeel in de arbeidsmarkt is veel groter dan in Nederland. Aan de andere kant zijn de mannen niet ingesteld op geëmancipeerde vrouwen. Zij vinden het logisch dat zij als zij van hun werk thuiskomen geen poot meer hoeven te verzetten. Het gevolg is dat de geëmancipeerde, werkende vrouw een dubbele baan heeft. Die klacht wordt uiteraard ook in Nederland gehoord, maar in de Zuidamerikaanse macho-cultuur liggen de zaken toch nog wel even anders.

De meeste maaltijden droegen een typisch Braziliaans karakter. Er was een grote voorraad rundvlees, ingevroren in een diep gat in een nabijgelegen sneeuwveld. Kleine porties werden steeds overgebracht naar het vriesvak van de koelkast. Dat vriesvak mocht niet te vaak geopend worden, omdat de inhoud dan zou ontdooien. De generator liep alleen 's avonds, dus overdag werd de koelkast niet gekoeld. Gemiddeld bedroeg de temperatuur in het vriesvak één graad onder nul. Buiten was het soms kouder. Verder waren er bonen en rijst, dus de meest gekookte maaltijd was feijão, rijst met zwarte bonen en gestoofde stukjes vlees. Toch konden we daar weleens typisch Hollandse gerechten tegenover stellen. Er waren bijvoorbeeld ook gedroogde uiesnippers, aardappelschijfjes en wortelschijfjes. Daar kon je dus hutspot van maken. De Brazilianen vonden dat heel interessant, maar ze aten toch liever rijst en bonen. Ook heb ik een keer heel verdienstelijk ijs gemaakt, door een mengsel van melkpoeder, cacaopoeder, suiker en water in te vriezen met behulp van een koudmakend mengsel van sneeuw en zout (het vriesvak was niet koud genoeg). Met grote bewondering zag men toe hoe met de thermometer bewezen kon worden dat dat zootje inderdaad afkoelde tot zestien graden onder nul. Er was ook meel en gist, dus brood werd dagelijks vers gebakken. Brood bakken is niet eenvoudig en niet iedereen leverde dezelfde kwaliteit. Voor het ontbijt was er een soort ovomaltine en een brinta-achtig graanvlokkenmengseltje, waar met melkpoeder, suiker en warm water een lekker papje van kon worden gemaakt.

Als je een paar weken met elkaar in een kleine ruimte moet samenleven, ontwikkelt zich vanzelf een zekere mate van vertrouwelijkheid. Als het om een gezelschap Noordeuropeanen zou gaan, zou het vanzelfsprekend zijn als je elkaar bij gelegenheid in het verkeer tussen slaap- en washok gewoon bloot zou tegenkomen. Met Brazilianen is dat niet het geval. Aan de ene kant mogen ze bij ons de naam hebben het meest oversekste volk ter wereld te zijn, aan de andere kant blijken ze ontzettend preuts. Henk liep een keer nietsvermoedend in zijn ondergoed van washok naar slaaphok, maar kreeg ogenblikkelijk te horen dat dat volstrekt niet op prijs werd gesteld. Uitkleden in het gemengde slaaphok was dus ook een heel spastisch gedoe, met moeizaam gefrunnik onder de dekens. Afgezien van handen en gezichten en misschien een keer een enkeltje hebben we in al die weken nooit een vierkante centimeter vel van de meisjes te zien gekregen. Op Braziliaanse openbare stranden komt blootlopen niet voor en zelfs topless is zeer ongewoon. Brazilië heeft geen borstencultuur, maar een billencultuur. Van achteren zijn bikinibroekjes vaak vrijwel onzichtbaar. Het dunne reepje stof dat het heupgordeltje van achteren onderlangs verbindt met de driehoek vóór gaat geheel verscholen in de bilspleet. Deze badmode wordt aangeduid met 'fil dental', tandzijde. Braziliaanse humor: een stelletje belangrijke Braziliaanse politici zat aan een officieel diner. Een van de heren zat tussen twee gangen onbeschaafd vies op zijn tanden te sabbelen. 'Waarom gebruik je geen fil dental?' vroeg zijn buurman. 'Dat staat me niet,' was het antwoord, 'mijn kont is te behaard.'

Op Antarctica wordt geen fil dental gedragen. Toch hadden de meisjes fraaie slipjes bij zich. Die hebben we nooit in vivo gezien, maar aan het lijntje in het washok was geregeld een expositie te bezichtigen. Hele discussies hebben we erover gehad, waarom ze die dingen in godsnaam bij zich hadden als er toch nooit iemand naar mocht kijken.

Tegenover de angst gezien te worden staat een lage drempel om elkaar aan te raken. Al bij kennismaken is het in Brazilië gewoon om een vrouw op de wang te zoenen. Tijdens gesprekken krijgt de aangesprokene al gauw een vertrouwelijk handje op knie of schouder, en een aai over de bol in het voorbijgaan is ook bepaald niet ongewoon. In combinatie met het ongegeneerd uit elkaars glazen drinken schept dat een zekere intimiteit die voor Hollanders ongewoon is. We hebben het uitgebreid gehad over deze schijnbare tegenstellingen. Daarbij zijn we tot de conclusie gekomen dat je kunt kiezen tussen een kijkcultuur of een aaicultuur. Het probleemloos blootlopen in Noordeuropese landen gaat onvermijdelijk gepaard met een aanrakingstaboe. Op dezelfde manier moet in een aaicultuur het bloot binnen de perken blijven. Een combinatie van beide leidt tot complicaties.

Het sociale leven speelde zich hoofdzakelijk af in de kleine hut, Emilio Goeldi. In de grote hut kwamen we niet vaak. Het was daar minder gezellig, donkerder, killer en vochtiger. En Holfieholfie woonde er. Achteraf denk ik dat we ons wat toleranter ten opzichte van Holfie hadden moeten opstellen. Ons oordeel zal gekleurd zijn geweest door het feit dat de meisjes ons wél aardig vonden en hem niet, maar hij was bij tijd en wijle knap irritant. Tussen hem en Marilia ging het niet goed. Zij kookte zijn maaltijd en kwam dan bij ons eten. Zoals de zaken er nu voorstaan, komt dat gezamenlijke boekwerk er nooit. Op een gedenkwaardige nacht heeft Marilia gedwongen bij ons gelogeerd, op de bank in de keuken. Ze had gewoon te veel gezopen en kon niet meer op haar benen staan, laat staan naar de andere hut lopen. Holfie vond dat vreselijk, hij was zelf geheelonthouder, zei hij. Marilia wist dat hij 's avonds, als hij dacht dat zij al sliep, stiekem van zijn geheime voorraad jägermeister snoepte.

Holfie was een verzamelaar. De grote hut lag tot de nok toe vol met stenen, schelpen, mossen, korstmossen en dooie vogels. Volgens de literatuur moest er op Elephant Island een enorme populatie zwartbuikstormvogeltjes broeden. Holfie wilde er wat van verzamelen, omdat hij meende dat daar wel eens een aparte, nog onbeschreven ondersoort zou kunnen broeden. De allereerste nacht heb ik een paar zwartbuikstormvogeltjes langs de schemerige kliffen zien dwarrelen, tussen de veel talrijkere wilsons stormvogeltjes. Holfie heeft heel wat nachtelijke uren op wacht gezeten, maar het is nooit meer gelukt er een te zien te krijgen.

Angela gedroeg zich van tijd tot tijd als een verwende prinses, en wij waren haar lakeien. Haal me dit, haal me dat. Zonder aanzien des persoons en zonder eerst na te gaan of het verzoek wel redelijk was. Het kwam voor dat de aangesprokene geacht werd vanaf het bovenste bed uit het slaaphok af te dalen om in de woonkeuken vlak boven haar hoofd een bandje om te draaien, als zij aan tafel zat te lezen. Ons botte Hollanders werd vaak te verstaan gegeven dat de gemiddelde Braziliaanse man toch wel veel galanter is. Ik heb haar vreselijk geschokt door een keer op het strand te weigeren een dooie pinguïn voor haar te dragen. Ik had mijn handen al redelijk vol en zij liep met de handen in de zakken. Onder het toeziend oog van Holfie heeft ze het vel geprepareerd. Veel later, toen we ons op Ferraz met de andere Brazilianen hadden gemengd en we aan boord van de Barão gingen, zag ik een charmante jongeman met het kistje lopen waarin zij haar pingunvellen had verpakt. Ze zag mij kijken en grijnsde breed terug. Was het toch gelukt.

Lu hield van eten en drinken en dat was haar dan ook aan te zien. Fluitisten herken je aan de vorm van hun handen, met de door het eeuwige dichtknijpen van klepjes boomkikkerpootachtige, verbrede vingertoppen. Door jarenlange training zijn de handen van Lu geheel gaan staan naar het uitknijpen van limoentjes. Boven een glas, om caipirinha te mengen. Om de goede vrede te bewaren liet zij zich goeiig door Angela commanderen. In hun werk waren ze ook onafscheidelijk geworden. Lu hielp Angela bij het wegen en meten van macaronipinguïns en Angela hielp Lu met het verzamelen en opbergen van mossen en korstmossen. Na een verse sneeuwbui hadden ze samen een sneeuwpop voor de deur gebouwd, en aan de glijsporen in een nabij sneeuwveldje was duidelijk te zien wie daar gespeeld hadden: een smal spoor van Angela's kontje en een breed spoor van Lu.

Als huisvrouw van even in de dertig had Lenir als vanzelf de rol van hoofdverantwoordelijke in en om de keuken op zich genomen. Van het hele gezelschap wist zij het beste rekening te houden met domme taalproblemen van Hollanders en ze had ook in andere opzichten een wat bredere kijk op de wereld. Lenir deed het meeste van haar werk alleen, op de kliffen waar de kaapse duiven op smalle richeltjes broedden. Eenmaal in de week werd ze, net als Angela en Lu, door Milton ingeschakeld voor de periodieke tellingen in de pinguïnkolonies en op het strand. Daarbij werden ook alle luierende zeezoogdieren geteld.

Milton gold officieel als expeditieleider, maar zijn overwicht liet nog weleens te wensen over. Hij was verantwoordelijk voor het goede verloop van alle projecten, voor het handhaven van de orde, het dagelijks opnemen van radiocontact met Ferraz en het onderhoud en de reparatie van de generatoren.

Henk ontpopte zich als eersteklas brood- en pizzabakker. Hij wist onder erbarmelijke omstandigheden on-Braziliaanse, krokante pizzabodems te maken en over zijn rozijnenbrood wordt in Brazilië nog jaren gepraat. Wat de meisjes niet konden begrijpen, was dat bij professioneel bakken temperatuur en baktijd er werkelijk wat toe doen. Omdat de oven erg eenvoudig was en geen verlichting had, lag Henk voortdurend op zijn knietjes op de keukenvloer om met een zaklantaarntje door het raampje van de ovendeur naar binnen te gluren, om zodoende het bakproces kritisch te begeleiden. De meisjes werden daar heel plagerig van. Voor rozijnenbrood heb je behalve meel, gist, zout en water ook nog rozijnen nodig. Die waren in de voorraad aanwezig, maar deze voorraad was niet berekend op professionele rozijnenbroodbakkers. Dus waren op een kwade dag de rozijntjes op.

'Holfie heeft nog rozijntjes in zijn eigen voorraad,' zei Marilia, 'maar ik ga hem er niet om vragen; ik kijk wel uit.' Dus ging Henk zelf op pad, door de regen, langs het meertje met de grote jagers (waarvan er inmiddels al een keer één mijn petje van het hoofd had geplukt), naar Engenheiro Wiltgen. Hij kwam terug met de mededeling dat ook bij Holfie de rozijntjes op waren. Helaas.

Op onze laatste avond op Ilha Elefante hadden we een afscheidsfeestje. Met gasten, want comandantje Teixeira was al een paar keer met de helikopter geweest om spullen te halen en een paar flessen wijn af te leveren. Dat was heel aardig van hem, want onze eigen wijnvoorraad was natuurlijk uitgeput. Deze laatste nacht bleef comandantje Teixera ook weer slapen. De door hem meegebrachte wijn was veel te snel op en tot onze niet geringe ergernis had uitgerekend geheelonthouder Holfie een onevenredig groot aandeel in de consumptie ervan gehad. Toen kwam Holfie met zijn jägermeister op de proppen. Henk werd verzocht de barre voettocht naar Engheneiro Wiltgen nog eens te maken. De flessen zaten in die en die kist. Henk kwam terug met de jägermeister en met de boodschap dat die en die kist tot de nok toe gevuld was met zakken rozijntjes.

De volgende morgen troffen de meisjes bij ons voor de deur een grote berg kots aan. Holfie voelde zich zo grauw als hij eruitzag. O, wat hebben de meisjes hem gepest. Lu en Marilia dansten als duiveltjes om hem heen: 'En jij maar beweren dat wij onze grenzen niet kennen! Ouwe zak. Net goed.'

Overdag werd door iedereen doorgaans hard gewerkt. In dit soort gezelschappen hoef je je geen zorgen te maken over de motivatie. Iemand die geen enthousiasme kan opbrengen voor het werken aan beesten of planten, komt hier nooit terecht. 's Avonds werd er meestal pas na negen uur gegeten. Daarna was er nog wat tijd voor ontspanning of studie, voor het naar bed gaan. De eerste avonden deden we ons nog te goed aan de tax-free flessen van de vliegreis (hetgeen Marilia dus een keer noodlottig werd), maar toen die op waren werd er door de week eigenlijk niet meer gedronken. Het basispakket van PROANTAR omvatte ook een wijnvoorraad (uit de Braziliaanse wijnstreek rond Caixa do Sul), maar die liet geen exorbitante consumptie toe. Zaterdagavond was de uitgaansavond, met wijn, muziek en dans. Echte feestjes tot in de kleine uurtjes, met zijn zevenen, want Holfie hield daar niet van. De kleine hut werd omgebouwd tot plaatselijke kroeg en disco. Je zou zo denken dat tijd en dag van de week op het tijdloze Elephant Island, zo totaal afgesneden van de buitenwereld, geen rol meer zouden spelen, maar wonderlijk genoeg hielden de Braziliaantjes strak de hand aan dit schema. Ik zou het in principe logischer hebben gevonden om de tijdsbesteding geheel af te laten hangen van het weer, omdat dat de belangrijkste factor is die bepaalt of je buiten kunt werken of niet. Maar misschien was die strakheid wel nodig om te voorkomen dat het elke avond feest was. Het grappige is dat daar nooit over vergaderd is. Het was voor iedereen vanzelfsprekend dat het uitgaansleven beperkt bleef tot de zaterdagavonden.

Toevallig vielen kerstavond en oudejaarsavond ook op zaterdag. Kerstavond werd als officieel feest in de grote hut gevierd, met Holfie als gastheer. Daarbij werden cadeautjes uitgewisseld en de amigos segredos bekendgemaakt. Ruim een week van tevoren hadden we lootjes getrokken. Voor diegene die je getrokken had was je dan de amigo segredo, de geheime vriend. Daar moest je uiting aan geven door hem of haar de hele week dagelijks kleine stiekeme boodschapjes te doen toekomen, bijvoorbeeld door een briefje onder het hoofdkussen te verstoppen. Daar moesten dan flauwe grappen in staan in de trant van 'als je je niet wat vaker wast, zal het nooit wat tussen ons worden,' of kleine gedichtjes. Het was de bedoeling dat je vreselijk nieuwsgierig was en voortdurend zou proberen uit te vinden wie je amigo segredo of amiga segreda was. Anders dan bij onze sinterklaasviering is het in Brazilië de gewoonte dat de amigos segredos zich op kerstavond tijdens een bijna plechtige ceremonie bekendmaken en persoonlijk een cadeautje aan hun slachtoffer overhandigen. Aan het slot van de ceremonie kwam Holfie met een stapel boeken op de proppen: zijn kersvers van de pers gerolde monografie over de kolibri's van Brazilië, met mooi plaatwerk van eigen hand. Holfie is een verdienstelijk tekenaar en schilder. Voor ieder was er een gesigneerd exemplaar, voor Henk en mij de Duitse editie, de rest in het Portugees. We hadden zelfs kerstboompjes (van plastic en papier) en kaarsjes, en een heleboel roze snoepgoed, besuikerde herdertjes, een soort taai-taai, en dergelijke. En daarna de wijn natuurlijk, en ons eerste bal. Op laarzen.

Oudejaarsavond werd gevierd in Emilio Goeldi. Speciaal voor dat doel waren er twee flessen champagne van PROANTAR. Oliebollen en appelflappen waren afwezig, evenals vuurwerk. Tegen twaalf uur werd iedereen melancholiek, maar zodra de klok sloeg (of, bij afwezigheid daarvan, geacht werd te slaan) was er een run op de radio in Engenheiro Wiltgen, om alle vrienden op Ferraz een gelukkig nieuwjaar te wensen. Ook werd getracht de Barão op te roepen, maar dat lukte niet. Wel kregen we contact met Rambo, een Braziliaans zomerkamp van geologen op de onherbergzame noordkust van King George Island. Door een foutje van de catering zaten die daar met drie kubieke meter sinaasappelsap, maar zonder eten. Gelukkig konden ze een voorraad cornedbeef van een vorige Britse expeditie opgraven, zodat ze wel konden blijven, hoewel een dieet van cornedbeef met sinaasappelsap op den duur wel schijnt te vervelen. De meisjes kwekten honderd uit in de radio en het was duidelijk te merken dat al die macho's op King George Island het maar wat prettig vonden eens een aangename vrouwenstem te horen. Want het gewone dagelijkse radioverkeer is mannenwerk.

Terug naar Emilio Goeldi. Langs het meertje voerden krijsende grote jagers in het schemerlicht van de poolzomernacht charges uit op onze verwaaide hoofden. De wind wakkerde zeer plotseling aan en voor we het wisten zaten we in een regelrechte storm. Maar in de veilige beschutting van Christina's ontwerp kon ons niets gebeuren (ik meen dat de plankjes boven de deur er al eerder uitgevallen waren). Tot een oorverdovend gekletter naast de hut erop wees dat er buiten iets fout ging. Het bleek Lu's collectie korstmossen te zijn, die ze buiten op een los containerdeksel, boven op een vat, had laten liggen om te drogen. Alles weg (een beetje dom), Lu in tranen, ontroostbaar. De volgende dag bleken die vederlichte mosjes en korstmosjes wonderlijk genoeg bijna allemaal terug te vinden te zijn op de grond rondom de hut. Het containerdeksel, een stuk plastic van vijftig bij tachtig en een halve centimeter dik, was daarentegen spoorloos. Dagen later vonden we het terug, honderden meters weg.

Ilha Macaroni bezochten we twee of drie keer in de week, niet alleen vanwege de macaronipinguïns, maar ook omdat er twee paren zuidpoolkipjes woonden. Vaak combineerden wij onze bezoeken met die van Angela, die allerlei broedgegevens over de macaronipinguïns verzamelde. Angela en Lu hebben heel braaf een hele dag eieren zitten wegen en Angela maakte daar 's avonds prachtige staafdiagrammen van. Wij hebben geprobeerd haar aan het verstand te brengen dat zomaar een stelletje gewichten verzamelen niet zoveel zin heeft. Tussen leg en uitkomst verliest een ei zo'n vijftien procent van zijn gewicht, door verlies van water. Dat betekent dat eigewichten zonder informatie over het bebroedingsstadium bar weinig zeggen.

Bij onze geregelde tochtjes naar Praia Grande en Ilha Macaroni moesten we eerst vanaf het plateau naar beneden via een vrij steile sneeuwhelling. Toen we daar in de buurt Lu's weggewaaide plastic containerdeksel terugvonden, was het een logisch idee dat ding als sleetje te gebruiken. Met een noodgang zeilde je dan de helling af, met sneeuwfonteinen in je gezicht. Het was een hele toer om op tijd te remmen. Ook was het van belang om goed met je voeten te sturen. Deed je dat niet, dan eindigde je in de beek die onder de sneeuw vandaan op het strand uitkwam.

Bij storm maakte Christina's ontwerp vaak rare geluiden. Soms leek het of er iemand over het dak heen en weer liep te stampen. 'De geest van Shackleton,' zei er altijd wel iemand semi-eerbiedig. Het was niet helemaal duidelijk of dat altijd wel echt een grapje was. Op een avond stelden Lu en Angela voor de geest van Shackleton op te roepen. Ze hadden een keer op de televisie gezien hoe dat moest. Er werden allemaal stukjes papier geknipt met een letter erop. Die papiertjes werden in een cirkel over de tafel gestrooid. Als de geest kwam en hij zou ons wat te melden hebben, zou hij daaruit woorden samenstellen. De seance begon als een geintje. Iedereen moest in een kring om de tafel zitten, met de ogen dicht en de handen plat voor zich op het tafelblad, de handpalmen naar beneden gekeerd. Men moest zich op die manier concentreren en diep aan Shackleton denken. Milton, Lenir en Marilia deden braaf mee, Henk en ik eerst ook, maar op een gegeven ogenblik duurde het ons te lang en was de lol eraf. Toen bleek dat de anderen het veel serieuzer namen dan wij ooit voor mogelijk hadden gehouden. Ze probeerden het nog een halfuur, de oogjes krampachtig dichtgeknepen. Dat het uiteindelijk niet is gelukt, was onze schuld. Wij hadden een negatieve uitstraling.


9. Praia Grande

Het strand is prachtig. Zwart zand en witte ijsklontjes. In de vloedlijn ligt altijd een hoop aangespoeld ijs. Van dag tot dag verschilt de hoeveelheid en de samenstelling. Soms zijn het enorme blauwwitte blokken die in de zon liggen te schitteren, soms is er alleen maar gruis. Het hangt er maar net van af of er in de buurt een ijsberg is vergaan. Op volle zee zie je niet zo gek veel ijsbergen, maar rondom het eiland liggen er altijd een hele hoop. Dat komt doordat ze zo waanzinnig diep steken en in de buurt van een eiland al snel in relatief ondiep water aan de grond lopen. Zo liggen ze statig geparkeerd, te wachten op het einde. Je ziet zelden iets gebeuren met een ijsberg en ze lijken op het eerste gezicht volkomen statisch. Toch veranderen ze voortdurend van vorm.

Het vergaan van een ijsberg kan zich heel plotseling voltrekken. We hebben later op King George Island, toen we met een Duits-Braziliaanse berggids een tochtje maakten in de omgeving van Ferraz, een keer binnen een kwartier zo'n gevaarte helemaal uit elkaar zien vallen. We keken er vanaf een berg bovenop, dus het was allemaal goed te zien; en te horen, want het is een gerommel en gedonder van jewelste. Het begon ermee dat de berg langzaam begon te kantelen. Kennelijk was er onder water een groot stuk afgebroken, waardoor het zwaartepunt verkeerd kwam te liggen. Tijdens het kantelen kwamen stukken ijs boven die tot dan toe onder water hadden gezeten. Van de kant die bovenkwam brokkelden voortdurend onder donderend geraas partijen ijspuin af. Dat gedeelte was door water ingevreten met een wirwar van kloven en kieren. Onder water bleef dat wel aan elkaar zitten, maar boven water niet. Omdat er steeds meer af viel, verschoof het zwaartepunt steeds verder en steeds sneller, waardoor de berg sneller ging kantelen. Dit proces ging door in een soort van kettingreactie, tot er na een kwartier van de berg niets over was dan een enorme vlakte drijvend ijspuin. Daar had je niet met een klein bootje in de buurt moeten zijn.

Brokstukken gletsjerijs in de vloedlijn liggen hoorbaar verder te vergaan. Gletsjerijs is ontstaan door het samenpersen van sneeuwlagen. In sneeuw zit veel lucht, dus al die lucht blijft als samengeperste belletjes in het ijs opgesloten. Als een blok ijs langzaam kleiner wordt door afsmelten, komen er op ieder moment duizenden belletjes zo dicht bij de slinkende buitenwand te zitten dat het laatste ijswandje knapt en het belletje ontsnapt. Op een windstille dag hoor je langs de hele vloedlijn een voortdurend geruis en getinkel, van al die miljarden kleine luchtbommetjes die tegelijk afgaan. IJsblokjes met samengeperste luchtbelletjes doen het uiteraard ook heel leuk in de whisky. Er schijnen al chique gelegenheden in New York te zijn waar je tegen fikse betaling tinkelend gletsjerijs in je borrel kunt krijgen. Labradorijs noemen ze dat dan. Een exportprodukt van Groenland. De ontsnappende belletjes zijn gegarandeerd vrij van luchtverontreiniging, omdat ze dateren van ver vóór het bestaan van de mensheid. Het is zelfs mogelijk gebleken om aan deze belletjes archeologische meteorologie te bedrijven: onderzoekers op Groenland hebben uit diepe boorkernen uit de ijskap tot duizenden jaren terug de samenstelling van de atmosfeer kunnen reconstrueren.

Praia Grande is een vlak aflopend strand, in de rug gedekt door een keten van oude eindmorenes. Daarachter hebben de gletsjertongen zich een flink eind teruggetrokken. In de aldus ontstane laagtes liggen moddervlakten met poelen en plassen. Waar de morenes zijn onderbroken sijpelen stroompjes smeltwater meanderend het strand op. Over de ruggen van de morenes lopen in de lengterichting lintvormige kolonies van ezelspinguïns. Op het strand zelf is het een drukte van belang. Pinguïns hollen af en aan, van en naar zee. Ze laten zich door de branding op het strand werpen en waggelen dan koddig verder.

Over de puinhelling die naar de grote kolonie keelbandpinguïns voert, boven op het plateau op vijftig meter hoogte, lopen twee kolonnes zwart-witte poppetjes, het komende en het gaande verkeer. Wonderlijk genoeg ontwijken de klimmers en de dalers elkaar, zodat er twee gescheiden stromen ontstaan. De ene helft van de helling is vol zwarte figuurtjes die huppelend en springend omhoog klauteren, de andere helft toont een massa witte buikjes die naar beneden hobbelen. De gescheiden verkeersstromen houden nog netjes rechts ook: het beste bewijs dat de territoriale claim van Groot Brittannië in dit deel van het antarctische gebied weinig draagvlak in de regio heeft.

De pinguïns die de zee in moeten, vertonen altijd enige aarzeling. Meestal wachten ze tot ze met een groepje zijn, om dan met een gezicht van één twee drie in godsnaam gezamenlijk de branding in te duiken. Ze hebben alle reden om op hun hoede te zijn. Achter de branding patrouilleert altijd wel een zeeluipaard, die reusachtige zeehond met zijn enorme kaken, die zich in deze tijd van het jaar helemaal toelegt op het vangen van zwemmende pinguïns. Het vooruitzicht tussen die kaken terecht te kunnen komen is vast niet leuk. Meestal is het eerste teken dat er een drama aan het geschieden is een plotselinge samenscholing van stormvogeltjes, kaapse duiven, reuzenstormvogels en grote jagers. Die worden als door een magneet aangetrokken door een zeeluipaard die bezig is een pinguïn te slachten. Vaak speelt hij nog een tijdje met zijn prooi, gooit hem hoog in de lucht om hem dan weer op te vangen, of hij laat hem mank en gewond een eindje weg zwemmen alvorens hem weer op te pikken. Uiteindelijk scheidt hij de smakelijke en niet smakelijke delen door het slachtoffer bij de kop te pakken en dan met een krachtige zijdelingse zwaai als een dweil kletsend op het wateroppervlak te slaan. Na verloop van tijd scheurt de pinguïn open en vliegt letterlijk uit zijn vel. Dat is waar de stormvogels en jagers op hebben gewacht. Zij storten zich en masse op de huid, rondgeslingerde resten uit de maag van de pinguïn en andere losse onderdelen. Einde pinguïn. Einde gezin ook, want met een ouder minder zijn de kinderen boven op het plateau gedoemd te verkommeren. De overgebleven ouder zal nog een of twee dagen op het nest wachten, maar moet dan toch noodgedwongen naar zee om voer voor zichzelf en zijn kroost te halen. De kans dat hij bij terugkomst nog kroost heeft om te voeren is klein. Onbewaakte kuikens worden snel ontdekt door de grote jagers, die vanaf vaste uitkijkposten de kolonies nauwlettend in de gaten houden. Zo nu en dan maakt een jager een testvlucht, om de reacties van de pinguïns te peilen. Daarbij scheert hij rakelings over de massa van zwart-witte koppen. Omdat elke pinguïn op zijn beurt agressief naar de jager schreeuwt en hem met de kop volgt, gaat er bij zo'n testvlucht een fantastische wave door de kolonie.

Er sluipen nog andere rovertjes door de kolonie: de zuidpoolkipjes. Reinwitte vogels om te zien, maar o zo vies in hun gewoonten. Ze eten alles wat vies of rot is, tot stront van zeeolifanten toe. Hun nest, in een hol onder de stenen, is meestal rijkelijk versierd met stukjes pinguïnvel, botjes, lege eierdoppen, stukken van dode pinguïnkuikens en meer van die frisse dingen. Zuidpoolkipjes zijn niet zo gevaarlijk voor de kuikens, maar ze zijn zeer slinks in het bemachtigen van eieren. In tegenstelling tot de grote jagers worden ze in de kolonie op de grond getolereerd. Ze lopen wat achteloos, schijnbaar doelloos duimendraaiend rond, op zoek naar pinguïns die even zijn afgeleid, bijvoorbeeld als gevolg van een van de vele burenruzies. Een paar snelle pasjes, en pik, gat in het ei. Voordat de onfortuinlijke eigenaar goed en wel in de gaten heeft wat er gebeurt, is het zuidpoolkipje alweer stiekem er tussenuit geknepen.

Zuidpoolkipjes zijn ook dol op kots. Daar is plenty van te vinden in een pinguïnkolonie, want bij het voeren van de kuikens wordt veel gemorst. De pinguïnouder buigt zich met geopende bek over het kuiken, dat trillend van enthousiasme zijn snavel, soms zijn hele kop, in die bek steekt. De ouder braakt dan een heerlijke rozerode krillbrij op, waarvan vaak wat naast het kuiken op de grond valt. Voor de zuidpoolkipjes. We hebben het zelf nooit gezien, maar het schijnt dat sommige zuidpoolkipjes er de voorkeur aan geven hun maaltijd warm te nuttigen. Dat weten ze te bewerkstelligen door een voerende pinguïn even recht in zijn gezicht te fladderen als die op het punt staat te gaan braken. De pinguïn schrikt, wijkt uit en kotst naast het kuiken. Hebbes!

Halverwege Praia Grande ligt een klein rotseilandje in de branding, waar je bij laagwater met droge voeten bij kunt komen. Op dat eilandje broeden een paar meeuwen en er zit een kolonie blauwoogaalscholvers. Prachtige vogels, zwart van boven, wit van onderen, met een felblauwe oogring en feloranje knobbeltjes op de basis van de bovensnavel. Hun kuikentjes zijn naakt, gerimpeld, zwart en lelijk. Ilha Bigua wordt dat eilandje genoemd (bigua = aalscholver). Aan de voet van de rots, geheimzinnig verscholen in een donkere rotsspleet, woont een paartje zuidpoolkippen. Die houden zich op en om het eilandje in leven. Vuiligheid zat.

Niet alleen de ijstoestand op het strand verschilt van dag tot dag, de snel wisselende weersomstandigheden dragen ook bij tot een oneindige variatie in sfeer. Buien, zon, zwarte luchten, natte sneeuw en de wind. Het is vooral de wind die voor snelle veranderingen zorgt. Meestal staat er een stevige, frisse bries, maar soms razen er stormen over het eiland, afgewisseld door wonderlijk schone windstille dagen. Op zo'n windstille dag en bij afgaand getij is het strand op zijn mooist. De zich terugtrekkende zee laat een zwarte spiegel achter op het natte, vlakke zand. Overal om je heen hoor je de op het natte strand kletsende platvoetjes van de ijverig heen en weer waggelende pinguïns. Honderden karikaturale poppetjes, met even zovele puntgave spiegelbeeldjes eronder.

Ik vind pinguïns helemaal niet op heertjes in smoking of op obertjes lijken. Voor mij zijn het burgerlijke huisvrouwtjes, die maar één zorg hebben: boodschappen doen bij de Spar. Die fanatieke blik in hun ogen als ze voer moeten gaan halen en de vastberadenheid waarmee ze weer thuis komen, zich al ruziënd en meppend een weg banend door de kolonie. Boodschappen doen voor de kinderen, dat is hun plicht. Dat frisse oberachtige gaat er trouwens in de kolonie al heel snel af. In de loop van het seizoen verzamelt zich hier een laag van enkele centimeters stront en gemorste krill. De hele kolonie wordt daardoor rozeachtig getint. Als het een paar dagen dooit en regent, wordt dit een gigantische, naar ammoniak stinkende drekzooi. Spekglad, dus iedereen gaat van tijd tot tijd op z'n bek. Dat geldt zowel voor pinguïns als voor onderzoekers. Van onder tot boven zitten we eronder. Wij en de pinguïns. Niks schone zwart-witte smokingpakjes. Gore, stinkende, verfomfaaide, met drek besmeurde stumpers zijn het. Maar dan nog steeds met die fanatieke blik in hun prikoogjes, die uitstraalt: 'Ik moet als de sodemieter naar de Spar, de Brinta is op.'

Dat heerachtige gaat er ook al af als je een middagje bij de kolonie hebt zitten kijken. Pinguïns gaan hoogst onfatsoenlijk met elkaar om. Het is één doorlopende scheld- en vloekpartij en er wordt wat afgevochten. Stijf van de adrenaline, de veren zo glad mogelijk tegen het lichaam geplakt, verkrampte trek om de bek, en erop los meppen maar met die ellendige benige flippertjes van ze. Niks lief, niks aandoenlijk. Ratelende roffelsalvo's, waarbij de onder de veren vandaan geslagen donsveertjes in wolken ronddwarrelen. Een soort superkarate, als mitrailleurvuur, ratatatata. Ze doen dat ook tegen je schenen en dat komt behoorlijk hard aan, ondanks laarzen, broeken, macacão. En pikken kunnen ze ook, met die lieve snaveltjes van ze. Ze trekken elkaar de veren bij bossen tegelijk uit de borst (bij een gelijke strijd) of uit de nek (bij een ongelijke strijd). Bij ons weten ze altijd precies boven de rand van de laars te mikken, net onder de knieschijf. Op een gegeven moment ga je ze haten, als je niet oppast. Smerige rotbeesten. Als ze voor de zoveelste keer diezelfde blauwe plek geraakt hebben zou je ze wel met een grote boog de kolonie uit willen trappen. Je moet dan letterlijk en figuurlijk weer wat afstand nemen, je blauwe plekken en schrammen even lekker wegmasseren, en bedenken dat ze groot gelijk hebben. Wat heb je er ook te zoeken. En als je dan zo weer eens een tijdje hebt zitten kijken naar ongestoorde bedrijvigheid, ach, dan zijn ze toch wel weer schattig. Truttig en geborneerd. En dan die trouwhartige begroetingsceremonies als ze elkaar op het nest afwisselen. 'Gagaga, gagaga, gagaga' roepen ze, de halzen enthousiast tegenover elkaar gestrekt, de kopjes fanatiek heen en weer buigend. En dan de aandoenlijke manier waarop ze zich door de buurman onder laten schijten. De hele tijd hoor je overal 'sjplasj', 'schplut', 'sjflatsj', enzovoort. De schijtende pinguïn heft geconcentreerd de staart op, buigt zich voorover, en zendt een krachtige straal richting buurman. Die krijgt dan een keurige witte of roze streep dwars over de rug, die na het opdrogen aan een vette krijtstreep doet denken. Of hij krijgt het midden in zijn smoel. Dat is dan gewoon een kwestie van even afschudden en doorgaan met broeden of op de kinderen passen. Plicht gaat voor. O ja, en straks weer op een holletje naar de Spar. Als die ellendige zeeluipaard maar niet op de stoep ligt.

In de pinguïnkolonies is altijd plaatsgebrek. Iedereen wil het liefste middenin zitten, daar heb je het minste kans om beroofd te worden. Ook is er gigantisch gebrek aan nestmateriaal. Takken en strootjes zijn er niet, dus de pinguïns moeten zich tevredenstellen met kleine, liefst platte steentjes, en die zijn schaars. Een enkele slimmerik gebruikt oude slagpennen van meeuwen of reuzenstormvogels. Daarvan slingeren er altijd wel ergens een paar rond. Verder is wat de kleine steentjes betreft de beste vindplaats het nest van de buurman. Er wordt dus heel wat afgeknokt om plekjes en om steentjes. Het is niet ongewoon dat een mooi steentje wel tien keer heen en weer wordt gejat. Ooit heeft een onderzoeker bij wijze van experiment een grote berg gekleurde steentjes naast een kolonie gelegd. Die waren in de kortste keren tot de laatste toe verwerkt in de nesten van de pinguïns die naast die berg woonden, maar na verloop van tijd bleken ze gelijkmatig door de hele kolonie verspreid te raken, als gevolg van dat voortdurende gejat bij de buren.

In het begin van de broedtijd zijn de pinguïns volkomen gefixeerd op hun broedkuil. Daar draait alles om. Niemand van buiten mag erin. Dat geldt zowel voor volwassenen als voor baby's. Een verdwaald kuiken dat te dichtbij komt, wordt ongenadig afgetuigd. Worden eigen eieren of kuikens weggehaald, dan blijven de ouders nog dagen lang fanatiek op hun kuil zitten. Hun visie is zelfs zo beperkt dat ze niet meer naar hun eigen kuikens omkijken als die per ongeluk verder weg raken dan twintig centimeter. Ze kunnen piepen wat ze willen, de ouder blijft onverstoorbaar alle aandacht aan zijn lege kuil geven. Als een verdwaald kuiken zelf de weg terug vindt, moet hij bij zijn eigen pa of moe een agressiebarrière doorbreken om er weer in te mogen. Duw je daarentegen een vreemd kuiken direct onder de buik van de ouder, dus binnen dat agressiecirkeltje, dan wordt het onmiddellijk als adoptieveling geaccepteerd.

Als de kuikens groter worden, verandert dat gedrag. Ze worden mobieler, de band tussen ouders en kuikens is door het dagelijks uitwisselen van geluiden onverwoestbaar geworden en de binding met de inmiddels uitgetrapte en onherkenbaar geworden kuil verslapt. De kuikens van verschillende gezinnen kruipen tegen elkaar aan en vormen kleutercrèches. Omdat ze daarbinnen alternatieve beschutting vinden, krijgen beide ouders de gelegenheid naar zee te gaan om te vissen. Vaak hokken de kuikens bijeen op wat hogere, drogere, drekvrije plaatsen. De voerende ouders moeten nu niet meer hun oude nestkuil opzoeken, maar hun kuikens in de crèche. Ze herkennen elkaar feilloos op stemgeluid. Toch proberen vreemde kuikens vaak een graantje mee te pikken door mee te gaan bedelen. Je weet maar nooit. Dat is hinderlijk, dus vaak zonderen ouder en kind zich even van de crèche af, om ongestoord de krill te kunnen overladen. Als de ouder leeg is en de kinderen vinden dat zij nog niet vol genoeg zijn, blijven ze zeuren. Het kan de oudervogel dan de grootste moeite kosten het piepende tuig van zich af te schudden. Je ziet dan waanzinnige holpartijen, waarbij de oude pinguïns zich uit de naad rennen, al haken slaand, om van de jongen los te komen. Die hollen jammerend en met hun wollige flippertjes fladderend achter hen aan, soms tot aan zee. Dat zijn gevaarlijke situaties, want de op die manier van de groep afgezonderde kuikens zijn een gemakkelijke prooi voor de grote jagers. En nu ze zo groot en vet zijn geworden, hebben opeens ook de reuzenstormvogels enorm veel belangstelling.

Bij keelbandpinguïns en adeliepinguïns blijven de meeste crèches op de plaats waar de kolonie was, maar bij de ezelspinguïns verhuizen de klasjes door al dat gehol op een gegeven ogenblik naar het strand. Als de ouders weg zijn, zie je overal van die wollen beesten plat op hun buik in het zand liggen slapen. De kolonie is dan verlaten, afgezien van die enkeling die de pech heeft op onbevruchte of afgestorven eieren te zitten: die kan daar nog wekenlang vastberaden voor nop blijven zitten broeden.

Met al die verkeersdrukte op het strand kan het niet anders of er moeten ongelukken gebeuren. De zeeolifanten gebruiken meestal vaste routes over het strand als ze hoger gelegen luierplaatsen opzoeken. De pinguïns weten daarvan, dus op die routes kun je beter geen nesten bouwen. Pinguïns broeden om te beginnen al niet op het strand, maar op de wat hoger gelegen rotspartijen of morenes. De grootste kolonies zitten helemaal boven, op het plateau, waar de zeeolifanten nooit zullen komen. Waarschijnlijk zijn het vooral de jonge en onervaren vogels die genoegen moeten nemen met vlak aan zee gelegen rotspartijen. Daar zijn we dan een keer getuige geweest van een botsing tussen zeeolifant en pinguïn. De zeeolifant was gewoon aan het wandelen langs een wat afwijkende route, en heeft daarbij een broedende pinguïn overreden. Heel triest. Stel je voor, drie ton spek door de kolonie sleurend. Gelukkig raakte deze zeelobbes slechts één nest. De aanwezige pinguïnouder kwam onaangenaam klem te zitten tussen de buik van de zeeolifant en de rots. Hij wist zich nog op zijn rug te draaien en begon als een bezetene met zijn snavel op de zij van de zeeolifant in te hakken en met zijn flippertjes karatesalvo's af te vuren. Het was tevergeefs. We hebben nog geprobeerd de koers van het beest te wijzigen, maar de pinguïn ging onder. We zijn er uiteindelijk toch in geslaagd het gevaarte, dat ons met grote, niet begrijpende, glazige ogen aanstaarde, weer de andere kant op te sturen, wat waarschijnlijk tientallen slachtoffers heeft gescheeld. Maar voor onze ene pinguïn leek het te laat te zijn. Angela en Lu waren erbij en die konden hun tranen niet binnenhouden. Tot onze stomme verbazing kwam hij kwaad meppend en springlevend aan de andere kant onder de reus vandaan. Pinguïns zijn steviger dan je denkt. De kuikens echter niet; die waren over de rotsen uitgesmeerd.

Niet alle verkeersongelukken zijn tragisch. Waar Praia Grande ophoudt en het klif de bocht om gaat richting Macaroni Eiland, zit een kleine kolonie reuzenstormvogels. Walt Disney heeft ooit een filmpje gemaakt waarin hij uitsluitend mislukte opstijgingen en landingen van albatrossen heeft gemonteerd tot een karikaturale vliegshow. Tranen met tuiten heb ik me daarbij gelachen. Albatrossen die bij de landing de controle over hun landingsgestel verliezen en met de kop dubbelgevouwen onder een oksel over de bol gaan. Of albatrossen die tegen de wind in beginnen te lopen, met de vleugels klapperend om los te komen. Harder en harder, over een lang strand. Tot daar aan het eind die rotsmuur staat. Ho, niet gehaald, met gierende remmen stoppen, poten recht vooruit in het zand alsof ze Donald Duck nadoen, vleugels opvouwen en helemaal teruglopen voor een tweede poging. Die maffe albatros die zich in Walt Disneys tekenfilm De Reddertjes als vliegtuig verhuurt en zich met een vliegbril op van een New Yorkse wolkenkrabber stort om air-borne te geraken, is ongetwijfeld afgeleid van deze eerdere opnamen van echte albatrossen. Reuzenstormvogels zijn bijna net zo groot als albatrossen en bijna net zo onhandig bij het opstijgen en landen. Op het punt waar Praia Grande in de kliffen overgaat, beschikken ze over een steile puinhelling, waar bijna altijd een aanlandige wind staat. Een verstandige plek om te nestelen dus. Ook hier kun je van die aanloopopstijgingen zien, waarbij ze van de helling af hollen, steeds harder, tot de wind de vogels van de grond tilt. Soms ging dat niet goed, zodat de vogel in plaats van gracieus en majestueus weg te zeilen roemloos dubbelgevouwen als een cartoon tussen de rotsblokken eindigde. Dat blijft op de lachspieren werken. Een keer lag er een pelsrob op de startbaan te slapen. Hij richtte zich juist geeuwend op toen er een reuzenstromvogel de helling af kwam hollen, op het punt om los te komen. Van uitwijken was geen sprake, dus de pelsrob kreeg hem frontaal in zijn gezicht.

De grootste ramp die heeft plaatsgevonden, voltrok zich tijdens een zware storm, die ongelukkigerwijze net samenviel met springvloed. Daarbij is over honderden meters lengte een strook van enkele meters pinguïnkolonie opgeruimd. De vloedlijn lag bezaaid met dode kuikens en ijsblokjes. Nogal wat kuikens hebben kans gezien op tijd weg te scharrelen, omhoog, verder de kolonie in. Daarbij zijn er nog ettelijke om het leven gekomen, doodgehakt door intolerante buren, of opgeruimd door de grote jagers. Maar niet alle buren waren zo afwijzend. Vlak boven de vloedlijn waren er opeens opmerkelijk veel gezinnen met drie of vier kuikens. Dat was vreemd. Volgens het boekje zijn pinguïns immers zeer eenkennig en erkennen ze uitsluitend hun eigen kind. Moeder en kind raken op elkaars stemgeluid ingeprint en weten elkaar altijd op hun roep terug te vinden. Een in de kolonie verdwaald kuiken kan normaal gesproken worden beschouwd als ten dode opgeschreven. Met snavelhouwen en flipperslagen wordt hij van de een aan de ander doorgegeven, tot hij aan zijn verwondingen bezwijkt, of al eerder door de jagers is opgemerkt en verwijderd. Toch zijn er bij die overstroming een groot aantal spontane, permanente adopties gepleegd. Daarbij is het kennelijk de oorspronkelijke ouders niet gelukt de verloren kinderen weer op te sporen, terwijl anderen zich wat die stemmetjes betreft wat soepel hebben opgesteld. En dat terwijl de kuikens niet eens meer zo heel erg piepklein waren. Die hele kwestie van de tegenstelling tussen kuilfixatie en kindfixatie moet nog maar eens grondig door ethologen worden onderzocht.

Onderzoekers veroorzaken ook ongelukken. Er wordt veel geschreven over de toenemende verstoring op Antarctica door het groeiende aantal toeristen. Over de verstoring door onderzoekers, heilig huisje, wordt angstvallig gezwegen. Eén onderzoeker die een partij kuikens meet of weegt veroorzaakt aanzienlijk meer verstoring dan een hele kudde in felrode donsjacks gehulde toeristen, als die zich tenminste fatsoenlijk gedragen (wat tegenwoordig meestal wel het geval is). Nu kun je je afvragen hoe erg die verstoring is, de beesten zijn immers geen mensen gewend en buiten een cirkeltje van een meter of anderhalf is toch niemand bang voor je. Toch is in de loop der jaren gebleken dat heel wat pinguïnkolonies die dicht bij een zuidpoolbasis liggen zoetjesaan achteruit kachelen, of zelfs geheel verdwijnen. Aan verminderd broedsucces of verhoogde sterfte kan dat niet liggen, daarvoor is geen enkele vorm van onderzoek ooit ingrijpend genoeg geweest (afgezien van heel zeldzame excessen, waarbij loslopende honden aan het werk zijn geweest, of waar kolonies opzettelijk opzij gebulldozerd zijn om een vliegveld aan te leggen). Tegenwoordig denkt men dat er problemen zijn bij de vestiging van nieuwe jonge stelletjes. Pinguïns zijn pas na een aantal jaren geslachtsrijp, maar de pubers komen wel elk jaar naar de kolonies, om daar vast eens wat rond te kijken en hier en daar met nozemgedrag de boel op stelten te zetten. Veel vechtpartijen worden veroorzaakt door jonge, niet-broedende vogels, die proberen op onbewaakte momenten bezette territoria in beslag te nemen, soms zelfs met kuikens en al! Het idee is nu dat in een kolonie waar regelmatig verstoring optreedt al het broeden en jongen verzorgen wel prima blijft verlopen, maar dat de adolescente nozems in hun bezigheden veel meer gehinderd worden. Zij laten zich veel gemakkelijker de zee in jagen. Als dat te vaak gebeurt geven zij er de brui aan en gaan het ergens anders proberen. Nu zou dit op zich nog niet tot vermindering van het aantal pinguïns hoeven te leiden, maar we moeten ons realiseren dat het aantal geschikte plekjes om kolonies te vestigen uiterst schaars is. Het is dus de vraag of de overloop uit een wegkwijnende kolonie wel altijd elders terechtkan. Zo zijn op het hele Fildes Schiereiland, aan de westzijde van King George Island, waar de Chilenen, Russen, Chinezen en Uruguayanen wonen, alle pinguïnkolonies verdwenen, hoewel niemand daar ooit een pinguïn een veer gekrenkt heeft.

Zelf heb ik op Macaroni Eiland een keer een pinguïn ten val gebracht. Macaronipinguïns zijn de alpinisten onder de pinguïns. Zij klauteren tegen onmogelijk steile rotsen op en broeden ook op akelig smalle richeltjes. Bij een controle maakte een ouder een keer een misstap, één stap te ver achteruit, en daar ging hij, naar beneden. Met akelige holle klappen, die door merg en been gingen, stuiterde hij van richel op richel, wel tien meter naar beneden, de veren vlogen in het rond. Met een ziekmakende smak belandde hij beneden tussen de daar broedende keelbandpinguïns. Die is er geweest, dacht ik. Wat heb ik nu weer veroorzaakt! Wat doe ik hier in godsnaam, waarom kon ik niet gewoon thuisblijven? Je vraagt je dan af waar je eigenlijk al die tijd mee bezig bent en waarom. Wat zou het hier mooi en gaaf zijn zonder mensen, zonder ons. Een van de laatste plekjes op aarde waar de natuur nog een beetje ongestoord haar gang kan gaan, en verdorie, moeten we ons er weer zo nodig tegenaan bemoeien, de boel verzieken. Je moet je dan maar weer voorhouden dat het allemaal om de goede zaak gaat, Het Behoud Van Antarctica. Meedoen om Nederland aan stemrecht in het Antarctisch Verdrag te helpen, om zo bij te dragen aan het tegenhouden van ontginning van delfstoffen en dergelijke. Allemaal heel legitiem, nuttig en positief, maar op het moment dat je brokken maakt ga je toch twijfelen. Inmiddels was mijn gevallen pinguïn allang weer opgestaan en na zich even geschud te hebben kwaad naar zee gelopen. Pinguïns zijn steviger dan je denkt.


10. Post

Onder de postzegelverzamelaars zijn er heel wat die zich interesseren voor poolpost. Er bestaat een wereldwijd circuit van poolpostverzamelaars. Het gaat dan niet zozeer om de postzegels, maar meer om de enveloppen met stempels. Elke zichzelf respecterende basis heeft zijn eigen postkantoortje, met zijn eigen officiële poststempel. Daarvandaan sturen de bewoners van die bases post naar hun ver verwijderde gezin en vrienden, maar een belangrijk deel van de verzending komt op rekening van de verzamelaars. Daarvoor moet de enveloppe niet alleen een geldig poststempel dragen, maar ook nog een speciaal stempel van de basis en liefst nog een speciaal expeditiestempel, specifiek voor een bepaald onderzoek in een bepaald jaar. Helemaal mooi is het als dat stempel dan nog voorzien is van een originele handtekening van een onderzoeker. Zo levert ieder project een unieke combinatie van stempels op. De gebruikelijke tactiek is dat je een reeds gefrankeerde, aan jezelf geadresseerde enveloppe meegeeft aan een poolreiziger. Het is onvoorstelbaar hoe men de lucht ervan krijgt als je op de nominatie staat deel te nemen aan een poolexpeditie. Ik heb bosjes enveloppen toegestuurd gekregen, uit Nederland, Engeland, Zwitserland en zelfs uit de Verenigde Staten. Vaak waren die heel dom voorzien van Nederlandse postzegels. Men realiseert zich dan niet dat het postkantoor op Ferraz bijvoorbeeld een Braziliaans postkantoor is, waar uiteraard met Braziliaanse zegels gefrankeerd dient te worden. Ook heb je optimisten die je een heel stapeltje sturen, met verschillende zegels gefrankeerd, Chileense, Russische, Braziliaanse, Chinese, Poolse en ga zo maar door. Of je die even rond wilt brengen op de diverse postkantoortjes. Men heeft er geen idee van dat je de meeste bases helemaal niet kunt bereiken als je niet beschikt over een eigen schip of helikopter, ook al liggen ze op de kaart vlak naast elkaar. Zo'n basis ligt altijd op een klein ijsvrij stukje kust, aan alle kanten ingesloten door de gletsjers, die onverbiddelijk in de o zo fraaie, maar vijandige ijskliffen in zee eindigen. Voor de argeloze wandelaar is verkeer tussen de bases dus volstrekt uitgesloten.

In het poolpostverkeer neemt de Belgian Polar Society een centrale plaats in. Deze organisatie beschikt over een wereldwijd vertakt netwerk van poolpostcoördinatoren. Daar verdienen ze aan, en de opbrengst hopen ze te besteden aan eigen poolexpedities, van het sportieve soort. Ook bieden ze degene die de poolpost meeneemt een vergoeding voor de moeite. Wij hadden positief op hun verzoek gereageerd en er moest nu dus ook een expeditiestempel komen. Als ik een ontwerp leverde, zouden zij het stempel fabriceren. Omdat pinguïnstempels al aardig afgezaagd begonnen te worden, heb ik een ontwerpje gemaakt met een zuidpoolkip erop. Die zie je niet zo vaak afgebeeld. Zo werd op een goede dag een doos met drie kilo enveloppen bezorgd. Veel enveloppen waren voor Nederland en België bedoeld, voor een belangrijk deel voor de Society zelf. Maar tot mijn niet geringe verbazing waren er een heleboel enveloppen bij met bestemmingen over de hele wereld: vrijwel alle Europese landen, de Verenigde Staten, Argentinië, Brazilië, Australië en Hongkong, om er een paar te noemen. Een deel van de enveloppen was gefrankeerd met Chileense zegels, omdat we toch via de Chileense basis Teniente Marsh zouden reizen. Een ander deel was van Braziliaanse zegels voorzien, omdat we immers met Brazilianen op stap gingen. Dan was er een aantal zogenaamde pre-paid luchtpostenveloppen bij en een stapeltje zonder zegels, maar met bijgevoegde internationale antwoordcoupons. Ten slotte was er een dikke stapel ongefrankeerd, met contante dollarbiljetten erbij. We moesten maar zien waar we die kwijt zouden kunnen. De voorkeur ging natuurlijk uit naar minder alledaagse bases, aldus het begeleidend schrijven.

Wat hebben wij een ellende gehad met die post. Op de heenweg hebben we op Marsh al helemaal geen gelegenheid gehad het postkantoor op te zoeken, we moesten direct aan boord. Bij Ferraz zijn we helemaal niet aan land geweest. Alles ging dus eerst gewoon mee naar Elephant Island. Daar hadden we rustig de tijd om de hele stapel van het expeditiestempel en handtekeningen te voorzien. Een paar avonden werk en blauwe plekken op de binnenkant van de handpalm. Ons stempeltje viel bij onze Brazilaanse vrienden en vriendinnen in de smaak, dus iedereen heeft er zijn paspoort mee gestempeld. De meisjes hadden hun leeftijd nog angstvallig geheimgehouden, dus het stempelen bood een goede gelegenheid wat spionagewerk te verrichten. Dat leverde nog een klein drama op. Henk had met Marilia een deal gesloten dat hij haar paspoort mocht zien als zij het zijne mocht doorsnuffelen, wat ze maar wat graag wilde. Maar toen zij aan de beurt was zag zij kans haar boekje, met kersvers zuidpoolkipstempel er al in, van de tafel te grissen en te verbergen. Uiteraard hebben wij getracht het haar afhandig te maken, eerst met paaiende woorden, later met fysiek geweld. Het begon als een grap, maar na een tijdje bleek dat zij op het punt stond in tranen uit te barsten. Het uitwisselingsproject is dus prompt gestaakt. Marilia's paspoort is voor ons een gesloten boek gebleven en we kunnen er slechts naar gissen wat het grote geheim is dat zij zo zorgvuldig wilde bewaren.

Op de terugreis hebben we een paar dagen met de Barão voor anker gelegen bij Ferraz. Daarbij kregen we diverse malen de gelegenheid tochtjes naar de wal te maken. Maar het posten van de brieven met Braziliaanse zegels mislukte. De Belgian Polar Society had onvoldoende rekening gehouden met de duizelingwekkende inflatie van de Braziliaanse cruzeiro. Achthonderd procent per jaar, daar valt niet tegen te plakken. Ze hadden er voor de veiligheid wel ruim vijftig procent te veel op geplakt, maar die twee maanden vertraging bij het posten bleek fataal te zijn. De pre-paid luchtpostcouverts leverden geen probleem op en na enige aarzeling werden de internationale antwoordcoupons ook geaccepteerd. Ik stelde voor dat ik zelf de enveloppen wel wilde stempelen en ze dan gewoon weer mee naar huis zou nemen, maar daar was geen sprake van. Zodra een officieel poststempel is geplaatst, valt de brief onder de verantwoordelijkheid van de posterijen tot hij bezorgd is. Daar kon niet aan getornd worden, dat zou fraude zijn. Bijfrankeren was ook niet mogelijk, want er was op de basis een chronisch tekort aan zegels. Een minimale voorraad moest onaangeroerd blijven, voor de echte post van de eigen mensen.

Zo moest de hele stapel enveloppen met Brazilaanse zegels mee terug naar huis. Het enige wat we er nog aan toe konden voegen was een fraai pingunstempel van de basis. Naast het officiële, onbereikbare poststempel is er een hele collectie fantasiestempels, compleet met jaartal, om de verzamelaars bezig te houden. Een handjevol enveloppen die we zelf belangrijk vonden konden we op Ferraz achterlaten in de handen van vrienden van vrienden, die ze dan op de post zouden doen als er een nieuwe voorraad postzegels zou komen. Ze zijn later inderdaad allemaal aangekomen. Brazilianen kun je vertrouwen.

In de dagen dat we bij Ferraz rondhingen hebben we nog een burenvisite afgelegd bij de Polen. Die wonen aan de overkant van de baai en bij redelijk kalm weer zijn we er een keer met een klein scheepje naar toe gevaren, met een delegatie van een man of vijftien. Eén vertegenwoordiger per project. Op de heenweg waarschuwde comandantje Teixera, die de delegatie aanvoerde, dat Poolse mannen gewend zijn elkaar te zoenen. Dat past niet in de Zuidamerikaanse macho-cultuur, dus dat was een grote bron van vermaak. We werden allerhartelijkst ontvangen door de Polen. Hun basis Arctowski is een stuk gezelliger dan Ferraz. Ferraz is een modern voorbeeld van geschakelde containerbouw. Arctowski is een ouder gebouw, van hout opgetrokken. Binnen is alles met blank hout betimmerd, waardoor een soort gezellige berghutsfeer ontstaat. Wij werden feestelijk onthaald op allerlei oostbloklekkernijen, zoals een soort pennywafels waarvan de wafellaagjes naar karton smaakten. En natuurlijk was er wodka. En toespraakjes over en weer, waarbij plaquettes werden uitgewisseld, ter herinnering aan dit vriendschapsbezoek. Zowel in Ferraz als in Arctowski hangen de muren barstensvol met dit soort herinneringsplankjes, in de loop der jaren bijeengespaard. Vervolgens kregen we een maaltijd voorgeschoteld waar een restaurant zich niet voor zou hoeven schamen. Een vijfgangenmenu, waarbij het woord overdaad op zijn plaats is. Wat een heerlijke afwisseling na die eeuwige rijst met bonen aan boord van de Barão! Bord leeg? Meer nemen, en weigeren wordt niet geaccepteerd. Glas leeg? Meer wijn. Daarna werd er nog gedanst op Braziliaanse muziek die de Polen speciaal hadden laten aanrukken. De Polen zaten hier zonder vrouwen en de helft van hen was hier al ruim een jaar (de andere helft was net aangekomen, om de volgende winter over te blijven). De Braziliaanse meisjes gingen van hand tot hand (op Ferraz was net als op Elephant Island de sekse-ratio ongeveer 1:1). En de dames kregen allemaal een paar vers geplukte bloemetjes en een tomaatje. Zelf gekweekt in de kas die achter de basis stond. Ten slotte kwam het roerende afscheid. En inderdaad, we kregen allemaal twee baardige kussen, op beide wangen één.

Ik had de stapel ongefrankeerde post meegenomen naar Arctowski, om te kijken of hier nog wat gepost kon worden. Dat bleek niet het geval te zijn. De Polen hadden geen eigen postkantoor. Zij verstuurden hun post via de Chilenen, die zo nu en dan even langs kwamen wippen met de helikopter. Wel hadden ze een Arctowski-stempel, waarmee ik nog wat enveloppen heb kunnen versieren. Alleen was het nieuwe stempel, voor het komende seizoen, nog niet beschikbaar. Dat zat nog onder in een onuitgepakte kist van de nieuw aangekomen ploeg.

Na ons afscheid gingen we weer aan boord van ons kleine scheepje, dat tegen een inmiddels fors aangetrokken bries terug moest stampen naar Ferraz. Comandantje Teixera zat zijn mannen te pesten met het zoenen van de Polen. Of ze het lekker hadden gevonden.
'Ik heb het wel gezien, hoor, jij hebt je ogen gesloten en je tong gebruikt,' zei hij.

Voor de rede van Ferraz lag een andere bezoeker: een tot onderzoeksschip omgebouwde oude walvisvaarder uit Peru, M.S. Humboldt. De Peruvianen kwamen hier in de baai rondneuzen om een plekje te zoeken voor een nieuw te bouwen basis. Over de radio nodigden ze ons in het voorbijvaren op een kennismakingsborrel. Via een neergelaten trap klommen we aan boord. Ook hier toespraakjes. Keurige heren in uniform en stijve stewards die met bladen met glazen wijn rondliepen. Ook hier onder de onderzoekers een redelijk percentage vrouwen. De Braziliaanse dames werden uit deze stijve atmosfeer weggelokt door een paar heren die hun een rondleiding aanboden, die eindigde in de lokale dansgelegenheid voor minder hoog personeel. Het was daar donker en de meeste mannen zagen er vervaarlijk indiaans uit, zo uit de Andes of uit het Amazonebos geplukt en in de machinekamer gedumpt. En ze konden nergens afblijven, dus de meisjes vluchtten snel terug naar de duffe receptie. Zij waren er echter wel in geslaagd Peruviaanse stempeltjes te versieren en ik niet.

Uiteindelijk kwamen wij met driekwart van de post terug op de Chileense basis Marsh. Daar hadden we een paar uur de tijd voordat de Hercules uit Punta Arenas ons zou komen ophalen, dus konden we de lokale supermarkt (een oranje container) en het postkantoor (een oranje container) bewonderen. Wonder boven wonder bleken alle Chileense postzegels nog voldoende waard te zijn, dus alle met Chileense zegels gefrankeerde enveloppen konden zonder meer op de bus. Natuurlijk was er ook een fraai lokaal Marsh-stempel. Nu zaten we nog met de dikke stapel ondergefrankeerde enveloppen met Braziliaanse zegels, de ongefrankeerde enveloppen en een bundeltje losse dollarbiljetten. Helaas waren ook op Marsh de postzegels uitverkocht, maar de postbode bood aan de ongefrankeerde enveloppen en de dollarbiljetten te bewaren tot er een nieuwe voorraad zegels zou arriveren, over een week of twee. Met eigen geld zou je je in zo'n situatie wel even bedenken, met alle verhalen die de ronde doen over onderbetaalde Zuidamerikaane postbodes die zegels van de post af weken om bij te verdienen, maar met geld van de Belgian Polar Society moest je een gokje kunnen wagen. Per slot van rekening was het daar ook voor bedoeld en waar blijf je als je je medemens niet meer kunt vertrouwen? Alle achtergelaten enveloppen bleken later op hun bestemming te zijn aangekomen, aldus de Belgian Polar Society. Men was tevreden. Chilenen kun je vertrouwen. Er zat niets anders op dan de overblijvende stapel met de Braziliaanse zegels maar weer mee naar huis te nemen. De Belgen moesten dan maar zien dat de mensen hun enveloppen terugkregen en zich tevredenstellen met een fraaie collectie stempeltjes. Maar zonder het officiële poststempel hebben zulke enveloppen natuurlijk geen filatelistische waarde.

Zo is het niet gelopen. Na thuiskomst in Nederland heb ik het pak wel naar België gestuurd, maar maanden later kreeg ik een brief waarin stond dat alles tot ieders grote tevredenheid was afgehandeld. De Belgen hadden de hele stapel teruggestuurd naar hun regionale coördinator in Brazilië. Die heeft op de achterkant van de enveloppen de ontbrekende zegels bijgeplakt (de voorkantjes waren al vol) en vervolgens het pakket op Ferraz weten te krijgen, waarschijnlijk met de Hercules, die de tweede ploeg onderzoekers in maart ging ophalen. Daar zijn ze dan uiteindelijk toch nog in de brievenbus terechtgekomen en zodoende na de nodige omzwervingen bij de verzamelaars.

Ik herinner mij dat er een paar enveloppen uit Brazilië zelf bij waren. Die hebben dus wel de domste reis gemaakt die je je kunt voorstellen. Eerst van de verzamelaar naar de Braziliaanse coördinator. Dan naar België. Vervolgens naar Nederland. Vandaar met ons terug naar Brazilië. Mee naar Marsh. Door naar Elephant Island. Terug naar Ferraz. Mee terug naar Brazilië. Helemaal terug naar Nederland. Weer naar België. Van België weer naar Brazilië. Voor de tweede maal naar Ferraz. Dan voor de laatste maal naar Brazilië en uiteindelijk terug naar de verzamelaar.


12. Arctowski

Als Hollander heb je de neiging Arctowski uit te spreken als 'Arktofski'. Dat is niet goed. Het moet 'Arstofski' zijn, want de poolse C wordt, ook voor de T, uitgesproken als S. Cok is dus sok en geen kok en betekent geen sok maar sap. 'Schenk mij nog maar eens een sok in,' zeiden wij op Arctowski. De naam Arctowski suggereert verder iets 'arctisch', maar dat is toeval. Basis en schip zijn vernoemd naar de Poolse ontdekkingsreiziger Henryk Arctowski, die als eerste Pool in het zuidpoolgebied heeft overwinterd. Dat deed hij als deelnemer aan een Belgische expeditie in 1897-'99, aan boord van het schip de Belgica.

De basis Arctowski was vanbinnen gezellig betimmerd met hout, als een Middeneuropese berghut. Aan de muur hing een levensgroot portret van Henryk, gehuld in baard en bontjas. Daarnaast stond de televisie, met daaronder het o zo belangrijke kastje met de videobanden. Poolse videobanden zijn een interessant fenomeen. Het zijn ingesproken, bijgesproken, nagesynchroniseerde kopieën van nagesynchroniseerde kopieën, of iets dergelijks. Dat wil zeggen: onwaarschijnlijke kleuren, die soms helemaal wegvallen, veel sneeuw, zeer slecht geluid en onverstaanbaar gemompel. Het ergste voorbeeld was een Amerikaanse oorlogsfilm, nagesynchroniseerd in het Duits (het bekende 'Jawohl, Boss'), Spaans ondertiteld en in het Pools nagesproken door een sombere, monotone mannenstem, ongeacht of het nu om stoer bulderende mannen, fluisterende minnaressen of huilende kinderen ging. Omdat die Pool er steeds doorheen ouwehoerde, kon je het 'oorspronkelijke' Duits dus ook niet meer verstaan. Het best was in zo'n geval nog de Spaanse ondertiteling te volgen. Nog beter was het om helemaal niet te kijken, maar het menselijk oog heeft nu eenmaal een onweerstaanbare neiging opzij te zwenken als iets kleurigs in de ooghoek beweegt. In het wild heeft dat uiteraard een grote overlevingswaarde.

De salon was verder ingericht met een lange, rechte eettafel, waar je met een man of dertig aan kon zitten, een zithoek met een tiental gemakkelijke stoelen en een klein barretje. Tussen de gemakkelijke stoelen stonden een paar lage tafeltjes, die de eerste dag gastvrij volgeladen waren met fruit, de bekende kartonnen oostblokkoekjes en chocolade. Als goede Hollanders vraten we dat natuurlijk achter mekaar op, zodat deze lekkernijen later wat meer gerantsoeneerd werden.

De Poolse ploeg bestond uit een man of zestien. Allemaal baardige knapen, die hier al een jaar gezeten hadden. Straks zouden ze weer naar huis mogen en daar waren ze niet allemaal even vrolijk over. Het afgelopen jaar (1989-'90) was er zoveel in het Oostblok gebeurd dat menigeen geen flauw idee had wat hij thuis zou aantreffen. Daar kunnen wij ons niet echt een voorstelling van maken, hoe dat moet voelen. Aan de ene kant de grote opluchting over het ineenstorten van het communisme, aan de andere kant die enorme onzekerheid of je straks nog wel een economisch bestaan hebt. Sombere gasten, die Polen, maar daar hadden ze dan ook redenen te over voor. Na een week werd de Poolse groep verdubbeld, toen het schip de Arctowski arriveerde. Aan boord al onze spullen, waar we smachtend op hadden zitten wachten (het schip was veel later dan gepland), en de nieuwe ploeg Polen, die de komende winter zou blijven als de Arctowski aan het eind van het zomerbezoek met de oude ploeg naar huis terugging. Zo lang als het schip hier was, en dat was zo lang als wij er zouden zijn, zaten we hier dus met ruim vijftig man. Eigenlijk te veel voor de beschikbare ruimte.

Je zou verwachten dat Hollanders wat mentaliteit betreft beter zouden passen bij mede-Europeanen uit Polen dan bij Zuidamerikanen. Wonderlijk genoeg blijkt dat niet het geval te zijn. Wat humor, aard en levensgewoonten betreft zijn Chilenen, Argentijnen en Brazilianen voor ons een stuk normaler en gemakkelijker in de omgang dan Polen. In het begin is die enorme gastvrijheid en behulpzaamheid van de Polen hartverwarmend, maar na verloop van tijd krijg je er schoon genoeg van. Het duurt een tijdje voor je daar als botte Hollander achter komt, maar je kunt aan een Pool net zo goed niet vragen of hij iets goed vindt, hij zal toch altijd ja zeggen. Je zult dus uiteindelijk zelf moeten beslissen of je verzoek redelijk is. Als het een grensgeval is, moet je het gewoon niet vragen en niet doen. Zo kwamen we er na een paar dagen achter dat we die arme Polen eigenlijk volledig onder de voet liepen. Wie zaten er 's avonds gezellig in de salon te kleppen? Wij. Waar waren de Polen al die tijd? Of op hun kamertjes, of in bibliotheek om te biljarten, of rondhangend in de gang, sigaretjes rokend. Bijna alle Polen paffen er ouderwets op los. Op de vraag waarom ze niet in de salon zaten werd ontwijkend geantwoord: toevallig dit, of net even dat, of het roken werd als reden opgegeven. In de salon was namelijk een rookverbod afgekondigd. Achteraf kon niemand meer bedenken of dat hele rookverbod misschien ook een Hollandse uitvinding was. Ook kon de gemiddelde Pool het slecht verdragen als een gast zich met huishoudelijk werk bezighield. Voor het argument dat wij helemaal geen gasten waren, maar gewoon medebetalende medebewoners, waren zij volstrekt ongevoelig. Zo hadden wij ook om de beurt corvee. Elke dag twee man: een Pool en een Hollander. Mijn eerste corveedag was een ramp. Iedere keer als ik iets wilde vastpakken, kwam mijn counterpart al aanhollen om het mij uit handen te nemen. Hij rende zich het vuur uit de sloffen en het kostte mij de grootste moeite om ook wat te doen te krijgen. Tijdens de maaltijd mochten corveeërs niet meeëten; zij moesten zorgen dat vuile spullen van de tafel verdwenen en er steeds voldoende schoon spul voor terugkwam. Mij was op een gegeven moment de taak toebedeeld de leeggegeten soepborden af te ruimen en naar de keuken te brengen, waar mijn corveepartner in het afwaswater stond te ploeteren. Maar ook daar wisten de Polen wel raad mee. Als ik aan de ene kant van de tafel borden bijeenraapte, renden ze van de andere kant van de tafel in hoog tempo achter elkaar aan naar de keuken om hun eigen bordje in te leveren. Hopeloos. Aardige mensen zijn leuk, maar het kan ook te gek worden. Dan is een normale omgang, op voet van gelijkwaardigheid, niet meer mogelijk. De maaltijdcorvee ging beter als je in een onbewaakt ogenblik je maat van de afwastobbe wist te verdringen. Die kon er dan gewoon niet meer bij; er was slechts plek voor één persoon. Dan kon je rustig anoniem de stapels afwerken die door counterpart via het doorgeefluik werden aangeleverd. Zelfs dan gebeurde het nog geregeld, als je even met je rug naar het luik stond om wat schone borden op te stapelen, dat een Pool kans zag zijn eigen bordje door het doorgeefluik zelf af te wassen.

Een kleine rekensom leert dat we niet met z'n allen tegelijk aan tafel konden zitten. Er werd dus in twee ploegen gegeten, waarbij de eerste ploeg verzocht werd door te eten en niet te blijven zitten kletsen, en de corveeploeg dus moest zien op tijd weer voldoende borden schoon te hebben. Wie corvee had hoefde niet te koken. Er was een professionele kok aanwezig, die een grote keuken met enorme pannen en een enorme oven tot zijn beschikking had. Na de aankomst van de Arctowski waren er dus twee koks: de oude en de nieuwe. De oude kok, die zich onpools Tom of Poolser Tomek liet noemen, hield de leiding. De andere, Rychek of onpools Richard, hield zich graag bezig met het voeren van de grote jagers op de stoep, iets wat officieel in heel Antarctica niet is toegestaan of op zijn minst wordt ontraden. Deze jagers kenden Richard en zijn worsten maar al te goed en hielden permanent de wacht bij de achterdeur. De Poolse keuken was hier goed en eenvoudig. Beide koks slaagden er steeds in zelfs de meest eenvoudige kost beeldschoon op te dienen. Ware kunstwerkjes, bij tijd en wijle. Wel kwam na verloop van tijd de zuurkool je de neus uit, omdat die elke keer hetzelfde smaakte. Ook de waterigheid van ontdooide diepvriesworst ging op den duur tegenstaan. Van bietensoep en penssoep moet je houden, maar dat kun je leren. De broodmaaltijden zagen er altijd feestelijk uit, met prachtig opgemaakte schotels vol vleeswaren.

Het is niet toevallig dat Tomek en Rychek beiden op 'ek' eindigen. Vrijwel alle Polen eindigen in het spraakgebruik op 'ek'. Poolse namen zijn lang en moeilijk en daarom heeft een ieder voor dagelijks gebruik een verkorte koosnaam. Zo wordt Przemislaw (spreek uit: Pzjemisjwaf) Przemek, Kazimir wordt Kazjek, enzovoort.

Op de dag dat de ORP Arctowski arriveerde was het prachtig weer. Het was natuurlijk geen verrassing dat hij eraan kwam, want de hele dag hoorden we al op de radio dat Okrent Zamelot opriep, of omgekeerd. Okrent is de aanspreekvorm van een marineschip, Zamelot is de intern gebruikte codenaam voor de basis. Van bovenaf gezien heeft deze met het lange hoofdgebouw en zijn twee zijvleugels de vorm van een vliegtuig, oftewel zamelot. Hoewel we dus precies wisten hoe ver het schip was, ging er toch een golf van enthousiasme en vreugde door de menigte toen het in de verte de baai binnen kwam varen. Heel langzaam, grijs tegen de enorme witte achtergrond van de ijsmuur aan de overkant, een mooi moment. Het was een windstille avond, dus werd er besloten dat er onmiddellijk begonnen moest worden met uitladen. Windstilte is op Antarctica een nogal zeldzaam verschijnsel en dat moet je uitbuiten, ook al betekende dat dat iedereen de hele nacht moest doorwerken. Het schip werd leeggeladen via een roestig, afgedankt Russisch landingsvoertuig op rupsbanden, de PTS genaamd. Dat monster verdween iedere keer hoestend en zwarte rookwolken uitbrakend in zee, om vol met kisten en zuurkoolvaatjes terug te keren. Een drukke dag voor de machinist van dat gevaarte, die op andere dagen niet veel te doen had. Die machinist was het prototype van de 'ruige bink': groot, borstkast als de spreekwoordelijke kleerkast, enorme baard en een ongelooflijke, alle kanten op staande ongewassen haardos. Daaronder twee verwilderde oogjes, die in verbinding stonden met een betrekkelijk beperkt hersenvolume. Tankmachinist was zijn beroep in Polen. Omdat zijn kop sterk deed denken aan Animal uit de Muppet Show, noemden wij hem wel 'Het Beest', uiteraard niet in het Pools. Het Beest had veel belangstelling voor wodka en voor de videoapparatuur, waarop hij steeds opnieuw dezelfde banden afdraaide. Zijn favorieten waren Oosterse karatefilms en soft porno, als je als criterium voor soft aanhoudt dat vrouwelijke geslachtsorganen wel min of meer getoond worden en mannelijke niet.

Het heen en weer varen tussen wal en schip met de PTS leek een riskante bezigheid. Het ding was oud, roestig en lek. Zolang de hoestende motor liep, werd het overtollige water in een voldoende hoog tempo naar buiten gewerkt, maar je moest er niet aan denken dat die af zou slaan. Dan lag je binnen enkele minuten op de bodem. Vlak voor we Antarctica verlieten kwam een groot deel van de bemanning van de ORP Arctowski aan land om afscheid te nemen van de achterblijvers. Daarbij werd omhelsd, gehuild en gezopen. Diep in de nacht wilde men per se terug aan boord. De PTS heeft een halfuur rondjes gedraaid tussen wal en schip, want met hun zatte koppen konden ze het schip niet vinden. Uiteindelijk zijn ze teruggekomen aan land. Het ding had tijdens dat rondjes draaien zoveel water gemaakt, dat de in het open machinekamertje rondmalende tandwielen het water twee meter omhoogslingerden. Heel komisch allemaal, maar wat zou er gebeurd zijn als de motor in dat water was gestikt? De PTS als een baksteen naar beneden en een dozijn dronken lijven in ijskoud water? Kans op overleving nul komma nul.

Met de nieuwe ploeg arriveerde ook een nieuwe stationsbaas, die meteen de leiding overnam. Er was een plechtige overdrachtsceremonie, met kaarsjes, een brood dat gekust moest worden, toespraakjes en omhelzingen, buiten voor de ingang.

De basis telde niet genoeg kamertjes om iedereen 's nachts te herbergen. De meesten van ons Hollanders sliepen dan ook in kleine logeerhuisjes, die onder aan de puinhelling bij Petrified Forest Creek stonden, een paar honderd meter van de basis verwijderd. Tussen de stenen van die puinhelling bleken heel wat zwartbuikstormvogeltjes te broeden, waar Holfieholfie op Elephant Island zo vreselijk naar gezocht had. Zwartbuikstormvogeltjes hebben een zeer karakteristieke roep, die uit één langgerekte, heldere fluittoon bestaat; totaal anders dan het geknor en gekir van de veel talrijkere wilsons stormvogeltjes. Ze roepen in de avondschemering en 's nachts. Ik weet heel zeker dat ik die fluitjes op Elephant Island nooit gehoord heb, hoewel ik vaak 's nachts buiten ben geweest om naar stormvogeltjes te luisteren. Dus 'erg talrijk', zoals de Britten beweerden, kunnen ze op Stinker Point nooit geweest zijn.

Op één rij met de logeergebouwtjes stond ook nog een apart gebouw dat door ons werd ingericht als laboratoriumruimte. Daarnaast was er van Texel nog een apart pre-fab labje meegekomen, dat zo in z'n geheel als container aan land kon worden gezet. Het enige probleem was dat dat ding eigenlijk te zwaar was voor de takels van de ORP Arctowski en dat het bij de gratie van windstilte aan land gebracht kon worden. De kapitein wilde geen enkele garantie geven dat het gevaarte later ook weer terug aan boord zou kunnen.

De Nederlandse ploeg bestond uit tweeëntwintig personen. Zes instituten leverden de wetenschappelijke deelnemers. Er was één onderzoeker van de Rijks Geologische Dienst (RGD), Wim, die in de wandeling werd aangeduid als Kleine Wim, ter onderscheid van Grote Wim, de expeditieleider, die ook in den lijve veel groter was. Kleine Wim onderzocht grootschalige geologische processen, waarbij hij vooral keek naar het gedrag van gletsjers in het verleden. Daartoe verzamelde hij keien uit morenes en van de zeebodem. Het hangt van omvang en loopsnelheid van een gletsjer af waar hij de met het ijs meegevoerde stenen loslaat en naar de bodem laat zinken. Het was maar goed dat Kleine Wim zijn collectie op de terugweg niet in zijn handbagage hoefde te hebben. Omdat hij vooral de zeebodem moest bemonsteren, hebben we Kleine Wim niet vaak aan wal gezien. Meestal zat hij op zee, aan boord van de ORP Arctowski. Hij was beste maatjes met de kapitein, die geen woord Engels of Duits sprak. Vanwege zijn talenkennis had Kleine Wim dan ook al gauw de radiocommunicatie met de basis en met andere schepen overgenomen. Vaak waren zijn contacten met derden bij ons binnen op de radio te volgen. Zoals die keer dat er een verdwaald Chinees schip in de baai schuilde om een lelijke storm te laten passeren. De Chinezen ergerden zich er dood aan dat ze op de oproepfrequentie alsmaar de Barão en Ferraz met elkaar hoorden communiceren en de ORP Arctowski met de basis.
'Zies ies Chinese shiep. Who ale you? Pliese go to othel fliequency, thies ies only fol emelgencie.'
'Sjinese Sjip, I am Arstofski, who are you and wot do you wont.'
Aldus Kleine Wim met onvervalst Amsterdams accent.

Van het Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek (DIHO) uit Yerseke waren twee onderzoekers mee: Rob en Pieter, die naar afbraakprocessen in aangespoelde hopen zeewier keken. Daarbij ontdekten ze en passant nog soorten wormpjes die nieuw waren voor de wetenschap.

Het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) van Texel was vertegenwoordigd door zeven personen waaronder vijf NIOZ-medewerkers: Jan, Gerard, Eijsbrand, Han en Mardik. De andere twee waren Adri, die tijdelijk van het DIHO geleend was, en gastmedewerker Krystyna uit Polen. Han en Adri keken naar de bacteriële afbraak van stikstofverbindingen in pinguïnstront. Daartoe lieten ze vers op het strand gevangen pinguïns (alleen adolescenten, de broedvogels werden uiteraard ontzien) een tijdje in hun zogenaamde Hotel opgesloten zitten, waar ze mochten vasten. Ze zaten op gaas, zodat alle poep daaronder kon worden opgevangen. Haööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööööand een behoorlijke intensiteit kent. Deception Island is vulkanisch en er heeft in 1969 nog een forse uitbarsting plaatsgevonden. Daarbij zijn allerlei voorzieningen die er in het begin van deze eeuw zijn aangebracht voor het slachten en tot traan verwerken van walvissen bedolven geraakt, wat natuurlijk voor een archeoloog heel leuk is. Dan valt er tenminste wat op te graven. Verder is toen de vegetatie vrijwel geheel vernietigd, waardoor het voor Pim interessant was om naar herkolonisatieprocessen te kijken.

Dan was er een ploeg van drie man van het Instituut voor Meteorologie en Oceanografie van de Rijksuniversiteit Utrecht (IMOU), Loek, Richard en tweede Marcel, oftewel Marcel met de gouden handjes (hij kon werkelijk alles wat op elektronisch gebied stuk was weer heel maken). Zij hielden zich voornamelijk bezig met het meten van de afsmeltsnelheid van de Ecology Glacier door middel van allerlei ingenieuze apparatuur. Verder registreerden zij ons weer. Zij hadden midden op de gletsjer een zendmast opgericht met daaraan bevestigd hun meetapparaatjes. Eigenlijk hoefden zij dus de deur niet meer uit, zij konden al hun gegevens thuis op hun ontvangstapparatuur ontvangen. Ook lieten zij instrumenten op aan een ballon, aan een lange dunne kabel, zodat zij hem weer naar beneden konden halen. Uiteraard is dat touwtje een keer geknapt, zodat die ballon er pijlsnel vandoor ging.

Ten slotte waren er onze publiciteitsverzorgers. Rolf en Peter filmden alles wat los en vast zat. Zij hadden een opdracht van de NOS om onze verrichtingen vast te leggen en daarnaast werkten zij voor zichzelf aan een 'echte' film over Antarctica. Last but not least onze Kees, de geheimzinnige reporter die ons altijd maar stiekem liep te beluisteren en dan met een potloodje stilletjes in een sinister klein boekje begon te krabbelen. Mardik had er een fijne neus voor om op zulke momenten leuke opmerkingen te maken, die dan via de satellietfax de volgende dag in de landelijke pers waren terug te vinden.

Met de meeste Polen verliep de communicatie nogal moeizaam, om de doodeenvoudige reden dat de meerderheid uitsluitend Pools en op school geleerd Russisch sprak. Hoewel in veel gevallen een conversatie in de geest van: 'Friend, wodka. Drink, Friend' afdoende was. Slechts een enkeling sprak behoorlijk Engels en er was er één die redelijk Duits sprak. Dat was Leon, de chef van de technische dienst van de nieuwe ploeg. Hij arriveerde met zijn elektronische orgeltje, waarop hij zo fraai kerstliederen wist te spelen. Zo staat hij ook afgebeeld in Boudewijn Büchs boek Eenzaam. Hij was dus niet de baas van de basis, zoals Büch meende. De echte baas had een groter denkraam en een bredere kijk op de wereld.

Er waren twee dames in het gezelschap: Kazia, die al bij de Poolse ploeg zat, en de al eerder genoemde Krystyna, die met ons was meegekomen. Krystyna was ook Poolse, maar zij werkte al jaren samen met Nederlandse mariene biologen en was mee op uitnodiging van een van ons. Krystyna was een innemende, tengere vrouw, grijs haar, donkere ogen in een charmant gezicht, moeder van volwassen kinderen en echtgenote van een academisch docent. Hoewel wij ongeveer even oud waren, was ze voor mij toch een typische representante van de vorige generatie. Zo iemand in wier bijzijn je geen vuile grappen durft te maken. Maar toch veel te aardig om haar als trut te bestempelen. Kazia was uit ander hout gesneden. Haar noemden we ook wel 'die vierkante dame'. Flink gebouwd, gemoedelijk, uitstekend Engels sprekend. Om medische redenen zou je alles in het werk stellen om te voorkomen dat ze je goedgemutst een klap op de schouder zou geven. Zij en haar echtgenoot, beiden academisch gevormd, verdienden de kost met schoonmaak- en schilderwerk in Chicago.

Krystyna en Kazia hadden met elkaar gemeen dat ze slecht tegen de films konden waar Het Beest zo gek op was. In het begin ging het nog wel, maar nadat er een Pools vrachtschip toevallig even op bezoek was geweest en er wat banden waren geruild, liep de situatie uit de hand. Zo was er een belachelijke film waarin een hele kudde blanke slavinnen in een soort supergrote vogelkooi van bamboe werd gehouden, naakt uiteraard, ergens midden in het Amazonewoud. Ze werden bewaakt door het bekende oerlelijke, kortharige wijf in kaki-uniform, met rijzweepje, en ze werden bevrijd door een prachtig gevormde bink met ontbloot bovenlijf. Maar niet dan nadat hij van buitenaf met een van de heldinnen de liefde had bedreven tussen de tien centimeter dikke spijlen van de kooi door. Heel knap. Absolute topper was de Tsarina, die met alle mannen in haar directe omgeving experimenteerde. Wie haar niet kon bevredigen, werd afgemaakt. Ook dwong zij mannelijke en vrouwelijke onderdanen voor haar troon met elkaar te paren, liefst in rotten van vier. Het argument om de Tsarina vaak te draaien was dat het een historisch verantwoord document was, gebaseerd op waar gebeurde feiten. Dat zou dan ook moeten gelden voor de verkrachting van de adellijke dame. Terwijl onscherp op de achtergrond gemoord en gebrand werd, werd deze dame door het volk horizontaal gestrekt en ontkleed. Haar hoedje mocht ze ophouden. Onder luide aanmoedigingen van ongeschoren en tandeloze smoelen werd zij met wijn overgoten alvorens zij met een vers gepelde maïskolf werd doorboord. De situatie in Huize Arctowski liep uit de hand toen het bevende, met wijn overgoten schaamdeel weer eens op driemaal ware grootte op het scherm verscheen, juist toen we aan tafel moesten. Kazia explodeerde en riep dat men haar eten maar op haar kamertje moest komen serveren, want dit was toch echt te gek. Baardige koppen tuurden beschaamd naar hun soep en de buis ging uiteraard uit. Het avondprogramma bleef sinds die tijd in hoofdzaak beperkt tot karate en vuurwerk. Alleen op corveedagen, als verder iedereen op pad was, kon je nog weleens een huzaar met getrokken maïskolf op de steppe in actie zien.

Kazia had hier niet overwinterd maar was met de Braziliaanse Hercules meegevlogen vanuit Rio. Zonder bagage. Die kwam twee maanden later. Iedere keer als ze bij de Brazilianen navroeg hoe het ermee stond, kreeg ze te horen: 'Comandantje Teixera will take care of everything.' Die was hier dus ook nog steeds bezig. Helaas heb ik hem niet ontmoet, hij was naar huis vóór we voor het eerst bij de Brazilianen op bezoek waren. Geen van mijn Elefantevrienden was er overigens. Op Ferraz waren ze bezig met verbouwingen en renovatie, dus er was dit seizoen alleen technisch personeel aanwezig. Martin en zijn club uit São Leopoldo kregen zonder enig overleg te horen dat ze maar een jaar moesten overslaan. Daar sta je dan met de continuïteit van je onderzoek. Dat is overigens een veel gehoorde klacht in het antarctisch onderzoek: de logistieke voorzieningen worden niet meer gezien als een middel om iets te kunnen doen, maar als een doel op zichzelf. Zo heb ik ook Fransen horen klagen dat het verschrikkelijk moeilijk is om als onderzoeker een plekje te veroveren aan boord van het schip dat naar de Crozets in de zuidelijke Indische Oceaan vaart, omdat meestal alle beschikbare plaatsen zijn bezet door technici en onderhoudspersoneel. We konden op Arctowski de bedrijvigheid op Ferraz over de radio volgen. De hele dag klonk er 'Ferraz um, Ferraz dois, cambio' of omgekeerd 'Ferraz dois, Ferraz um', of 'Ferraz, Ferraz, aqui Barão' en dan natuurlijk 'Barão, Ferraz, cambio'.

Behalve wij Hollanders waren er nog twee vreemdelingen op Arctowski: een Rus en een Schot. De Rus deed proeven met ratten en leidde verder een vrij onopgemerkt en teruggetrokken bestaan. Stewart de Schot was een langharige en baardige mafkees met haarband en leeuwepotepantoffels. Als je baard en haar eraf zou halen, zou er niet veel van hem overblijven. Bij speciale gelegenheden verscheen hij in kilt. Hij zat bij de Poolse ploeg marienbiologen en deed een promotieonderwerp aan de Universiteit van Warschau, wat op zich voor een Schot vrij ongebruikelijk is. Stewart was tevens de lolbroek van de club, die vooral over de radio bijzonder grappig kon zijn. Hij nam graag de microfoon ter hand. Als er met Bazilianen, Chilenen of met onze Amerikaanse buren Wayne en Sue gecommuniceerd moest worden, voerde hij meestal het woord. Daarbij stond hij altijd met zijn gezicht naar de salon gekeerd, zodat iedereen in huis van zijn lollige opmerkingen kon meegenieten.

Stewart heeft ervoor gezorgd dat de vier kruisen op de graven bij Ferraz, die zich op een heuveltje achter de basis bevinden, van nieuwe leesbare naamplaatjes zijn voorzien. Er liggen daar vier Britten begraven, die overleden zijn in de periode dat de British Antarctic Survey op die plek een station bemande. Dat station is gevestigd in de jaren veertig, toen de Duitsers in hun expansiedrift tot in de antarctische wateren doordrongen en de Britten ter plekke een oogje in het zeil wensten te houden. De basis is in de jaren zestig verlaten, lang voor de Brazilianen er kwamen wonen. Zoals te doen gebruikelijk in Antarctica is niets opgeruimd of afgevoerd, alle troep ligt er nog. Verroeste blikjes cornedbeef staan op half doorgerotte schappen in de keuken. In de badkamer hangen vier troosteloze beschimmelde tandenborstels in een rekje aan de afgebladderde muur. De bibliotheek is gevuld met uiteenvallende en beschimmelde boeken, waarvan de helft op de grond ligt, of liever gezegd in de grond verdwijnt, omdat een groot deel van de boekenkasten is ingestort en de vloer grotendeels verrot en tot pulp verworden is. Inmiddels is deze troep oud genoeg om curieus te zijn en de Braziliaanse buren koesteren het geheel als een soort museum. In de Antarctic Pilot, het onmisbare naslagwerk dat elk schip hier aan boord moet hebben, wordt het Britse station nog steeds genoemd als een plek waar voor noodgevallen nog voor zoveel mandagen voedsel ligt opgeslagen, maar er staat niet bij in welke staat de blikjes inmiddels verkeren. De vier achtergebleven Britten zijn niet tegelijkertijd om het leven gekomen en ook de oorzaken van hun dood liepen sterk uiteen: ongeval, verdrinking en ziekte. Stewart is een dag plechtig bij de Brazilianen op bezoek geweest om de nieuwe naamplaatjes aan te brengen. Inmiddels is er op het begraafplaatsje een vijfde kruis bij gekomen: de eerste Braziliaan die er voorgoed is achtergebleven.

Stewart studeerde in Warschau bij 'De Professor', Stanislaw Rakusa-Suszczewski. De Professor heeft destijds de basis Arctowski mede opgericht. Hij bewoonde een eigen gebouwtje en zijn naam is al op de kaart vereeuwigd: er zijn een baai en een rotspunt naar hem genoemd.

Een van de schilderachtigste Polen was Jurek de dokter. Hij was vierkant dik en had een magnifieke witte baard. Jurek kwam nooit buiten. In de pinguïnkolonie, hier slechts anderhalve kilometer vandaan, is hij nog nooit wezen kijken. Ik mocht zijn hospitaaltje gebruiken om pinguïnkuikens te opereren. Net als op Elephant Island werden een paar dieren voorzien van minuscule zendertjes, die de lichaamstemperatuur continu doorgaven naar een ontvang- en registratiesysteem. Doorgaans verliepen de operaties zonder complicaties. Toch ging er weleens wat mis. Dat was natuurlijk heel vervelend en op zo'n moment vroeg je je ook weer af waar je je eigenlijk mee bemoeide. Jurek vond het prachtig, dat opereren. Tijdens zijn jaar op Arctowski heeft hij bijna niets te doen gehad: een paar hechtingen zo nu en dan en een zere kies trekken. Als er een echte blindedarm ontstoken raakt, komt de Chileense helikopter eraan te pas. Op Marsh is een echt hospitaaltje, met een operatiezaaltje en een echte chirurg. Jurek verzorgde de anesthesie van mijn kuikens. Slechts één keer heb ik hem aangeboden een operatie te doen, daarna nooit weer. Ik dacht dat hij dat als beroepsmedicus goed zou kunnen. Ik heb doodsangsten uitgestaan. Zijn handen waren te groot en trilden te veel. Ik zou niet graag zelf door hem behandeld worden. Snel is hij wel: in vijf minuten had hij het beest weer dicht en het slachtoffer heeft alles goed doorstaan. Sindsdien waren Jurek en ik partners in de operatiezaal. Als ik hem in de gang tegenkwam, kreeg ik een klap op de schouder: 'And how arrr the patients today?' Zijn Engels was gebrekkig en hij gebruikte te pas en te onpas als stopwoord de kreet 'Yess of courrse'. Op een kwade dag was één van mijn patiënten overleden. In de gang kwam ik Jurek tegen.
'And how arrr the patients today?'
'I am sorry to inform you that one of them just died.'
'Yess, of courrse!!'

De Polen bleken ook weinig vertrouwen in Jurek te hebben. Ook voor hem was een vervanger meegekomen met de ORP Arctowski, en iedereen die wat had liep al snel naar de nieuwe dokter.

Ik heb een vriendschapsverdrag gesloten met Het Beest. We hebben foto's uitgewisseld, de armen om elkaars schouders gelegd en de magische woorden gesproken: 'Friend, wodka, drink.'

Het heeft lang geduurd voor wij doorhadden waarom de Polen zo vreselijk veel lol hadden als wij weer eens een zak pinda's van Calvé openscheurden. 'You like pinda?' Dolle pret. Pinda is Pools voor kut.

De feestdagen verliepen bij de Polen heel anders dan bij de Brazilianen. Kerstmis op Ilha Elefante verliep onmiskenbaar naar westers model, met gedichtjes en cadeautjes. De Poolse kerst op Arctowski werd gevierd als een traditioneel en religieus gebeuren, ondanks het feit dat we verder nooit een Pool hebben zien bidden. Op kerstavond mag er geen vlees gegeten worden. In plaats daarvan zijn er twaalf verschillende visgerechten. Tomek en Rychek waren de hele dag in touw geweest om alles klaar te maken. Twaalf verschillende visgerechten, sommige koud, andere warm, allemaal beeldschoon opgemaakt en opgesteld op prachtig gedekte tafels. Tussen de visschotels salades en fruit, de ene schaal nog mooier dan de andere. Bij het aan tafel gaan bleken alle Polen hun beste pak bij zich te hebben, met wit overhemd en das. De meesten van ons staken daar maar sjofeltjes bij af. Krystyna voor het eerst in jurk. Stewart in kilt. Er waren extra tafels bij gemaakt van planken op schragen, omdat we nu natuurlijk wel allemaal tegelijk moesten eten. Op elke plaats was een soepbord neergezet, met daarin een velletje ouwel. Nadat iedereen een plaatsje had gezocht, werden we door de stationsbaas plechtig toegesproken. Daarna stond iedereen op, nam zijn ouweltje en ging daarmee de menigte rond. Het was de bedoeling dat je iedereen langsging. Je brak dan een stukje van elkaars ouweltje af en knabbelde dat op, onder het gemompel van kerstwensen. Daarna moest je elkaar omhelzen en op beide wangen zoenen. Wij beperkten ons tot de Polen; de andere Hollanders lieten we gemakshalve maar ongemoeid. Het is maar goed dat comandantje Teixera hier niet bij was. Hij zou me er nog dagen van beschuldigd hebben dat ik mijn tong gebruikt had.

Er waren ook veel kaarsjes en er was een heel klein namaakkerstboompje. Na de maaltijd kregen we allemaal een zakje met wat kleinigheden: een Arctowski-speldje, een Arctowski-sleutelhanger en een sinaasappel.

Bij de jaarwisseling is zo ongeveer de hele voorraad noodvuurpijlen de lucht ingegaan. Je moet er niet aan denken dat je op oudejaarsavond met je schip in nood komt te verkeren en niet over radio beschikt, zodat je je moet verlaten op lichtkogels. Wij hadden ingrediënten meegenomen voor oliebollen, maar die bleken bij de Polen niet in de smaak te vallen. Nee, op oudejaarsavond eet je zuurkool, bigosj. Ook onze champagne vonden ze maar niks. Bij bigosj drink je bier. En het spreekt vanzelf dat om twaalf uur de hele meute weer gezoend moest worden, waarbij ik zoals gebruikelijk aan comandantje Teixera moest denken.

Comandantje Teixera is hier overigens na ons bezoek van twee jaar geleden nog wel weer geweest. Vorig jaar heeft hij voor de bibliotheek als aandenken een prachtig fotoboek over Brazilië achtergelaten. Voorin staat een opdracht, gesigneerd door Teixera en Christina, onze parmantige architecte van Elephant Island. Kennelijk is zij na het afleveren van haar wanprodukt Emilio Goeldi niet ontslagen, maar mocht zij terugkomen om haar twijfelachtige praktijken voort te zetten. Comandantje Teixera zal wel een goed woordje voor haar hebben gedaan.

Op nieuwjaarsmorgen zijn we met drie man in de zodiac overgevaren naar Ferraz, om de Brazilianen gelukkig nieuwjaar te wensen. Het was windstil en zonnig en de baai lag er bij als een blauwe spiegel. Je kon de pinguïns op grote afstand door het water horen springen. Onderweg hebben we een paar fantastische ijsklompen aangedaan. Diepblauw, glinsterend in de zon en luid knisperend van de miljoenen ontsnappende luchtbelletjes. Op grote schotsen dreven hele kuddes rustende adeliepinguïns voorbij en soms kwamen we een schots tegen met krabeters erop. Krabeters komen vrijwel nooit aan land. Als ze rusten, doen ze dat op ijs. Op Elephant Island hebben we maar één keer een krabeter gezien: dat was een beest dat zwaar gewond was, vermoedelijk door een orca, en dat alleen maar op het strand kwam om te sterven. Ook rond Arctowski zagen we ze nooit. In Admiralty Bay was een flink aantal aanwezig, maar je moest wel het water op om ze bij het drijfijs te zoeken.

Landschappelijk gezien is Admiralty Bay prachtig. Arctowski ligt op een heel fraai punt, met in de verte uitzicht op het schiereiland waar de Brazilianen wonen. Rondom is de baai omgeven door ijsmuren, slechts hier en daar onderbroken door zwarte heuvels die de zee bereiken. Arctowski ligt op een vlakte, gevormd achter een enorme strandwal van ronde keien. Achter het station rijst een grijze wand schuin op, bestaande uit puin en losse rotsformaties, doorsneden door een aantal kleine valleien, deels groen begroeid, deels kaal en doods. Vlak achter het station komt een beekje uit de Petrified Forest Creek. Hier zijn grote hoeveelheden versteend bos aangetroffen: stukken stam en takken en enkele fraaie afdrukken van blaadjes, maar die zijn schaars en moeilijk te vinden. De puinhellingen leiden naar de ruim vierhonderd meter hoge Jardine Peak, die als een ongenaakbare rots met vier steile wanden uit het gruis oprijst. Je kunt hier over een groter gebied rondwandelen dan op Stinker Point, waar je al gauw doodloopt tegen de gletsjers. De driehoek waarop Arctowski ligt wordt afgegrensd door de Ecology Glacier. Over de gletsjer loopt een met stokken gemarkeerde route naar de andere kant, waarna je weer eindeloos verder kunt over strandwallen, morenes en heuvels. De ijsmuur van de gletsjer vormt een holle cirque in een ondiepe baai, die aan de zeezijde wordt begrensd door een keienwal, die deels onder water ligt. Deze bevindt zich op voldoende veilige afstand van de potentieel omlaagstortende ijsmassa's, zodat je hier bij laagwater en bij windstil weer met lieslaarzen aan naar de overkant kunt waden.

Waar de strandwal van Arctowski Station aansluit bij de heuvels vlak voor de Ecology Glacier, ligt de heuvel met de pinguïnkolonies. Duizenden adelies wonen hier, met daaromheen wat kleinere, verspreide kolonies ezelspinguïns. Keelbandpinguïns ontbreken nagenoeg; die zijn juist weer talrijk te vinden aan de veel meer geëxponeerde noordkant van het eiland. Adelies houden meer van beschutting in baaien. Vroeger zaten er tussen de adelies nog wel vrij veel keelbandpinguïns, maar de laatste jaren zijn ze hier enorm achteruitgegaan. Nu zitten er nog slechts enkele tientallen, die ook nooit meer met succes jongen grootbrengen. Ook het aantal adelies schijnt hier terug te lopen. Wayne denkt dat de jarenlange verstoring door onderzoekers uiteindelijk toch leidt tot afname, doordat de jonge generatie zich minder gemakkelijk vestigt en liever ergens anders een rustig plekje zoekt.

Zeeolifanten zie je hier minder dan op Elephant Island, maar er liggen er altijd wel een paar. Stinken, ruften en boeren doen ze hier net zo hard. Ook de vriendelijke weddellzeehonden zijn altijd wel aanwezig. Opmerkelijk is dat we hier zo vaak zeeluipaarden te zien krijgen. Op Elephant Island moest je daar erg je best voor doen en dan zag je ze alleen nog maar op grote afstand van het strand, als ze bezig waren pinguïns te slopen. Bij Arctowski ligt vaak een zeeluipaard op een ijsschots vlak voor de deur en een andere zie je vaak bij de pinguïnkolonie. Pinguïns houden ervan om bij een zeeluipaard op z'n ijsschots te klimmen, liefst bij zijn achterpoten, alsof ze weten dat dat de allerveiligste plek van heel Antarctica is.

Aan de noordkant van Arctowski gaat de baai om de hoek over in de Ezcurra Inlet, een zeer winderige fjord met spectaculaire steile ijswanden, waar vaak valwinden langs naar beneden komen gieren. Vanaf Jardine Peak kijk je boven in de Ezcurra Inlet, via een paar schitterende canyonachtige dalen. Achter Jardine Peak kun je gemakkelijk naar de Ezcurra Inlet afdalen, via Italian Valley, waar een kolonie sterntjes broedt. Je kunt er ook langs het strand naar toe wandelen, tenminste als het laagwater is. Bij hoogwater slaat de branding op een aantal plaatsen direct tegen de puinwand, die steil oprijst naar Jardine Peak. Italian Valley is genoemd naar de Italianen, die daar in januari 1976 geprobeerd hebben een basis te stichten. Zij waren geen wetenschappers, maar meer stunters. Verder hebben ze verzuimd van tevoren te overleggen met de Chilenen en de Argentijnen, wat ze duur is komen te staan. Zij wilden als stunt met veel publiciteit in reusachtige zodiacs met buitenboordmotoren vanaf Kaap Hoorn komen oversteken, maar de Chileense marine heeft ze zonder pardon uit zee opgevist en ze vervolgens in Admiralty Bay gedumpt. Daar hebben ze toen hun station gebouwd. Het jaar daarop kwamen ze weer terug, maar niemand had hun verteld dat hun basis er inmiddels niet meer was; ze hadden het jaar daarvoor nog maar nauwelijks hun hielen gelicht of de Argentijnen maakten het hele zaakje met de grond gelijk. Met de staart tussen de benen zijn de Italianen afgedropen. Ze zijn nooit meer teruggekomen.


14. Tegenslagen

Onderzoek loopt niet altijd van een leien dakje. Dingen willen weleens anders gaan dan gepland was, en soms lukt dat wat je wilt gewoon niet. Het was de bedoeling dat ik bij Arctowski zou voortbouwen op onze bevindingen van Elephant Island. Ik zou weer met mijn kleine zendertjes aan de gang, maar nu bij de adelies. Henk was niet mee, dus moest ik het chirurgenwerk zelf doen. Ik had bij Diergeneeskunde in Utrecht onder strak toezicht geoefend op een kippekuikentje. Verder zou ik er nu ook nog hartslagmetingen bij betrekken, om te kunnen bepalen wanneer het kuiken zelf aan het stoken was en wanneer niet. Ook daarvoor moesten zendertjes gebouwd worden. Maar in verband met de Grote Efficiency Operatie binnen het ministerie van Landbouw en de eerste gevolgen van Verzelfstandiging der Instituten konden die niet meer zomaar bij onze eigen technische dienst worden gemaakt. De opdracht moest worden uitbesteed. Het alternatief was ze kant-en-klaar in de VS te kopen, maar dat was veel te duur. Natuurlijk viel het maken van die zendertjes tegen, zodat ze pas op het laatste nippertje klaar waren. Er was dus eigenlijk te weinig tijd om ze fatsoenlijk te testen. En als ze niet goed zouden zijn, was er geen tijd meer om nieuwe te maken. Het was allemaal zo vreselijk voorspelbaar. Je kon al maanden van tevoren op je klompen aanvoelen dat het niet goed zou gaan. We hebben ze uitgeprobeerd op kwarteltjes in het laboratorium bij Diergeneeskunde. De hartslagzendertjes werden niet geïmplanteerd, maar gewoon aan de buitenkant gehangen, met één elektrode aan een vleugeltje en één aan de tegenoverliggende poot. In feite ging dat dus net zo als bij het maken van een elektrocardiogram bij mensen. Na eindeloos gepruts lukte het om bij de kwarteltjes een fatsoenlijk signaal op te vangen. Wij moesten er maar op vertrouwen dat het bij de pinguïns ook wel zou lukken. Dat bleek niet het geval te zijn. Wat ik ook probeerde, ik slaagde er niet in een betrouwbaar signaal te creëren. Eindeloos ben ik ermee aan het prutsen geweest, dagen heb ik ermee verspeeld. Uiteindelijk kreeg ik wel bliepjes, maar als je dan ging berekenen wat voor hartslag daarbij hoorde, leek het nergens op. En het beest hoefde maar een vin te verroeren of die zogenaamde hartslag ging plotseling met een factor tien omhoog. Ik mat dus ook ongewild iets van activiteit in de spieren. Op zich zou dat ook een prima maat zijn voor de stookactiviteit van een kuiken, als het signaal maar betrouwbaar en reproduceerbaar zou zijn. Maar hier deugde helemaal niets van.

Uiteindelijk liep ik vast op een fundamenteel probleem, eigenlijk een principiële ontwerpfout in de zendertjes. Er was geen mogelijkheid om eventuele echte signalen van valse te onderscheiden. Ook in de gegevens van Elephant Island zat nogal wat vervuiling van nepsignalen. Sommige registraties waren brandschoon, maar er waren er ook bij waarbij ongeveer de helft van de punten vals was. Als je de hele puntenbrei grafisch op je beeldscherm liet zien, dan zag je een grote diffuse puntenwolk. Maar zelfs als minder dan de helft van de punten deugde, kon je door die wolk nog steeds heel duidelijk de echte lijn zien lopen, en ik had een goede procedure gevonden om het kaf van het koren te scheiden. Bij de hartslagzendertjes was dat anders. Daar waren de technici op het probleem gestuit dat vogelhartjes zo razendsnel tikken dat in verband met de pulsfrequentie van de inwendige klok in de elektronische meetapparatuur de intervallen niet meer nauwkeurig gemeten konden worden. Dat hadden ze opgelost door er een tellertje tussen te zetten en dan steeds het tijdsverloop te meten over tien hartslagen. Mooi bedacht, maar het gevolg was dat als er vaker dan eens in de tien keer een onzinpunt tussen zat, er in de vervuilde puntenbrei geen lijn meer te herkennen was. Ik heb nog wel een paar uur registraties bijeengesprokkeld, maar daar bleek thuis helemaal niets mee te doen te zijn. Het was hopeloos. En dan baal je behoorlijk. Er wordt ik weet niet hoeveel geld uitgegeven om met veel poeha een mooie expeditie te organiseren en dan sta je voor joker met spullen die niet deugen.

Uiteindelijk heb ik het met gedragswaarnemingen moeten doen. Gewoon ouderwets urenlang geduldig zitten toekijken, met stopwatch, papier en potlood. Als je dan later de gedragsprotocollen naast de temperatuurregistraties legt kun je best aangeven waar periodes van opwarmen samenvallen met bebroeding door de ouders, en wanneer de kuikens het opstoken zelf hebben gedaan. Maar het had zoveel mooier gekund.

Ik had nog een ander project. Op Elephant Island hadden wij al eens zitten experimenteren met het wegen van arriverende en vertrekkende pinguïns, om zodoende een indruk te krijgen van de hoeveelheden aangesleepte krill. Daarop voortbordurend had ik een plan gemaakt om bij de adelies die hoeveelheden door de tijd meer kwantitatief te volgen en die dan te relateren aan de energiebehoeften van opgroeiende kuikens in verschillende stadia. Ook wilde ik weten of er belangrijke inividuele verschillen zouden zijn (je hebt goede en slechte ouders) en of er voor de hele kolonie onderscheid gemaakt zou kunnen worden tussen goede en slechte dagen of weken. Het is bekend dat er goede en slechte jaren zijn, afhankelijk van het voorkomen van krill, maar het zou ook heel goed kunnen dat er binnen één seizoen behoorlijke variaties te zien zijn. De vraag hoe vaak pinguïns ruim in hun voorraden zitten of juist aan de grenzen van hun mogelijkheden opereren, is van groot belang in verband met de dreigende plannen om krill op grote schaal te gaan exploiteren.

Het gedoe met het wegen van pinguïns kun je onmogelijk alleen doen. Ik had afspraken met collega's over wederzijdse hulp en samenwerking. Mijn probleem was dat de hele expeditie eigenlijk al aan de late kant van start ging, zodat ik vooral in de eerste tijd met de grootste werkdruk te maken zou hebben. Later in het seizoen zou ik het veel rustiger krijgen. Bij collega's die met andere beesten werkten, zou dat precies andersom zijn. In het begin zouden zij dus heel goed mij kunnen helpen, terwijl ik later veel tijd zou hebben om hen bij te staan. Zo is het niet gelopen. Er waren allerlei redenen waarom zij die eerste weken geen tijd hadden. En nadat een van hen op een uiterst kritiek moment voor een meerdaagse tocht vertrokken bleek te zijn en een ander had besloten dat hij zijn werk beter op Deception Island kon doen in plaats van op King George, hoefde het al niet meer. Het seizoen was te ver gevorderd. Ik hef geen beschuldigende vinger op. Ook voor hen liepen de dingen anders dan was voorzien. Beesten begonnen eerder te broeden dan normaal, uitverkoren kolonies bleken te moeilijk bereikbaar te zijn, en ga zo maar door. En dat men dan aan de eigen projecten prioriteit geeft, is volstrekt begrijpelijk. Het ligt natuurlijk net zo goed aan mijzelf dat er kennelijk onvoldoende duidelijke afspraken waren gemaakt en ik had natuurlijk de pech van de timing, waardoor het direct in de eerste weken al fout liep. Met de adelies kon ik het verder wel vergeten.

De redding kwam van Mardik. Ook zijn onderzoek liep anders dan hij had gedacht. Hij wilde een grote serie kuikens van de geboorte af volgen, om in de loop van het seizoen, bij verschillende leeftijden, kuikens met een exact bekende voorgeschiedenis te kunnen onderzoeken op PCB's. Dat zijn giftige stoffen van industriële herkomst die in uiterst lage concentraties in zeewater voorkomen, maar die zich door de voedselketens heen kunnen ophopen. Stel dat je als mens een pond per dag eet. Dan verteer je per jaar ongeveer tweemaal je eigen lichaamsgewicht aan voedsel. Stel dat er in je voedsel in zeer lage concentraties een schadelijke stof zit (waar je niks van merkt), die door je lichaam niet wordt uitgescheiden, maar ergens wordt opgeslagen, bijvoorbeeld in vetweefsel of in je lever. Dan is de concentratie gif in je lichaam na vijf jaar al tien maal zo hoog als in je voedsel. En als je zelf dan weer een ander organisme tot voedsel dient, herhaalt dat proces zich. Zo werkt dat met bepaalde smerige verbindingen, zoals DDT en PCB's. In volwassen pinguïns zijn zij al aangetroffen. Mardik wilde nagaan hoeveel er al tijdens de opgroeifase wordt opgebouwd.

Aan de ene kant had Mardik veel tijd, aan de andere kant kon hij datgene wat hij wilde onmogelijk in zijn eentje doen. Op grond van onze ervaringen op Elephant Island had ik hem al wel kunnen voorspellen dat dat gesol met kuikens hem vies tegen zou vallen. In het begin, als de kuikentjes nog lief en klein zijn, de ouders nog aardig en de kolonie nog overzichtelijk en schoon, is er niet veel aan de hand. Maar als de kolonie één grote chaotische glibberige drekzooi is met grote onhandelbare kuikens en ouders die je naar de strot springen, dan kom je handen en voeten te kort. Ideaal dus. Ik kon hem helpen en hij mij. Alleen moest ik het bij de adelies vastgelopen weegproject verplaatsen naar een keelbandkolonie, omdat keelbandpinguïns zo vriendelijk zijn veertien dagen later te broeden dan adelies.

Tussen Mardiks weegseries en mijn gedragswaarnemingen door hadden we precies tijd om eenmaal in de week twee of drie dagen naar Demay te gaan, waar de dichtstbijzijnde kolonie keelbandpinguins zat waar we konden werken zonder Wayne en Sue in de weg te zitten. De opzet was hetzelfde als bij onze proefseries op Elephant Island. Bij het eerste bezoek werd een serie gemerkte pinguïns opgebouwd, door steeds paren te vangen op het moment van de aflossing. Je had dan een lege pinguïn die zijn wacht erop had zitten en een volle die kersvers uit zee was gekomen. Beide werden gewogen en voorzien van een duidelijk leesbaar verfnummer op de buik. Bij latere aflossingen wachtte je dan gewoon af tot er gemerkte pinguïns binnenkwamen. Die kon je dan volgen tot ze bij hun nest met hun eveneens gemerkte partner arriveerden. Dan werden beide weer gewogen, evenals hun kuikens.

Het was iedere keer een mooi moment als je zo'n genummerde pinguïn aan zag komen waggelen. Ieder had zo zijn eigen route naar en door de kolonie. De meeste kwamen op een vlak keienstrand aan de oostkant van de kolonie aan land, waarna ze via een grote omweg over een zacht glooiend sneeuwveld naar boven kwamen klauteren. De kolonie zelf lag op een uitstekend plateau met aan drie zijden steil uit zee oprijzende wanden, ongeveer dertig meter hoog. Enkele namen de moeilijke weg via de westkant, waar ze tegen een bijna onmogelijk steile sneeuwwand op moesten. Pinguïns zijn ervaren alpinisten. Hun klauwtjes gebruiken ze als stijgijzertjes, zoals we al eerder hadden gezien, maar daar komt nog bij dat ze hun snavel als pickel in de strijd gooien. Een pinguïn die onderuitgaat op een te steile sneeuwhelling steekt gewoon pardoes zijn snavel verticaal in de sneeuw en blijft dan hangen. Het is me nooit gelukt dat op de foto te krijgen.

Met de individueel gemerkte pinguïns kom je achter allerlei familiedrama's waar je normaal gesproken geen weet van hebt. Je weet dat het voorkomt, maar nu zie je het werkelijk gebeuren dat een partner niet meer komt opdagen, waarschijnlijk omdat hij door een zeeluipaard te grazen is genomen. De ander blijft dan een dag of twee op de kinderen passen maar heeft inmiddels geen voer meer aan te bieden. Ten slotte moet hij het opgeven en vertrekt naar zee. Het achtergelaten kuiken, dat op dat moment al sterk vermagerd is, kan dan nog enkele uren tot een dag in de nestkuil blijven zitten, maar onherroepelijk komt het moment dat de grote jager hem eruit pikt. En je komt achter gevallen van bigamie of partnerruil. Die zijn zeldzaam, want pinguïns heten monogaam en levenslang trouw te zijn, maar het komt voor. De wetenschap is meedogenloos.

Onze Demay-weekendjes waren geen ontspannende vakantietripjes. In principe probeerden we ongeveer twee etmalen een continurooster te draaien, waarbij we elkaar aflosten. Alleen bleken er tussen middernacht en 's ochtends vier uur zo weinig pinguïns binnen te komen dat we later besloten dat stukje eruit te laten. Maar de rest van het etmaal waren we present, weer of geen weer. Tijdens de spitsuren, 's ochtends tussen zeven en tien en 's middags van vier tot acht uur, waren we er in ieder geval altijd met z'n tweeën, omdat je anders handen te kort kwam. Slapen deden we in het caravannetje van de Polen in Paradise Cove, of in onze eigen tenten. De tenten hebben het in alle weersomstandigheden voortreffelijk gehouden, hoewel het grind soms onder het grondzeil door kwam waaien.

Soms gingen we met de zodiac naar Demay, soms te voet, afhankelijk van weer en wind. Bij aankomst moesten we ons altijd even over de radio afmelden, om te laten weten dat we nog leefden. Een goede veiligheidsmaatregel. Dat ging natuurlijk een keer mis. We konden toen met geen mogelijkheid contact krijgen met de basis. Uren hebben we verklungeld, om beurten vanaf de top van het Demay-schiereiland, een uur klimmen vanaf onze werkplek. De ander probeerde ondertussen in z'n eentje het vangen en wegen bij te houden, wat op een gegeven ogenblik behoorlijk in het honderd liep, toen een stuk of tien gemerkte pinguïns tegelijkertijd de kolonie kwamen binnenwandelen. Aan het eind van de middag kwam de reddingsploeg. Het systeem had gewerkt, zij het met wat vertraging. Onze redders konden gelukkig direct weer terug naar huis, nadat wij onze portofoons hadden geruild. In de onze bleek een draadje los te zitten, waardoor het zendbereik was gereduceerd tot een paar honderd meter. Bij het testen vlak buiten de basis hadden we daar natuurlijk niks van gemerkt.

En zo is het toch nog allemaal redelijk op zijn pootjes terechtgekomen. We hebben een mooie reeks wegingen kunnen opbouwen, door het keelbandpingunseizoen heen, van ouders en hun opgroeiende jongen. Echt slecht presterende ouders hebben we niet gevonden, hoewel er wel behoorlijke verschillen waren, vooral in de tijd die ze nodig hadden om gevuld bij de kolonie terug te keren. Ook constateerden we dat er op een gegeven moment door alle pinguïns minder aangesleept werd. Dat was maar tijdelijk, daarna ging het weer goed. Zoiets duidt erop dat er momenten zijn waarop het voor een hele kolonie moeilijk kan zijn voorraden krill te vinden. Alweer een aanwijzing dat je niet zomaar kunt zeggen dat er altijd zat krill is, dus dat je daar ongelimiteerd van kunt oogsten. Wayne maakt zich daar ook zorgen over. Hij had tot nog toe altijd gevonden dat jaren van voorspoed bij de adelies samenvielen met jaren van tegenspoed voor de keelbandpinguns en omgekeerd. Maar de laatste paar jaar ziet hij plotseling dat het met beide slecht gaat.

De Fransen hebben op de Crozeteilanden in de zuidelijke Indische Oceaan soortgelijke waarnemingen gedaan bij koningspinguïns, maar zij hebben het systeem geheel geautomatiseerd. Zij voorzagen hun pinguïns van een transpondertje. Dat is een miniem stukje elektronica in de vorm van een klein naaldje, dat met een soort injectienaald onderhuids ingebracht kan worden. Het is geen echt zendertje, maar kan als het van buitenaf aangesproken wordt door een speciale zender/ontvanger een signaal teruggeven, bestaande uit een specifieke identificatiecode. De reikwijdte is heel gering, niet meer dan een meter. Het beest moet dus pal langs de sensoropstelling lopen om geïdentificeerd te worden. Daartoe hadden de onderzoekers een smal bruggetje geconstrueerd tussen strand en kolonie, waar via geleidehekjes al het komende en gaande pinguïnverkeer langs gestuurd werd. In de brug zat natuurlijk een weegschaal ingebouwd en een computer, die steeds van de gebugde pinguïns gewicht en identificatienummer opsloeg. Dezelfde techniek wordt toegepast bij melkkoeien, die via een bruggetje naar de melkmachine worden geleid, waarna via het persoonlijke identificatienummer automatisch een op het individu toegesneden hoeveelheid krachtvoer wordt toegediend.

Het weegproject leverde overigens nog een aardige toegift op. Keelbandpinguïns blijken de rare gewoonte te hebben soms hun maagwand uit te kotsen voor ze vanuit de kolonie terugwandelen naar zee. Ik zag dat toevallig een keer gebeuren en toen we er beter op gingen letten, bleek dat het heel gewoon was. Het blijkt dat niemand dat ooit eerder heeft opgemerkt. Zelfs pingunveteraan Wayne wist het niet en dat zat hem niet lekker. Als je er eenmaal oog voor hebt, zie je overal in de kolonie maagwandjes liggen: slijmerige oranjegele of groene slappe zakjes, die op verrotte sinaasappelschillen lijken, maar soms ook wel aan condoompjes doen denken. Er was één paartje grote jagers dat zich gespecialiseerd had in het opruimen van die maagjes. Dat het steeds om hetzelfde echtpaar ging konden we zien omdat ze herkenbaar waren aan kleurringen die ze ooit van een Oostduitse onderzoeker hebben gekregen.

Over de functie van dat maagspuwen hebben we natuurlijk lang zitten filosoferen. Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat de maagwand ingeruild moet worden als de ouders zich moeten aanpassen om grote hoeveelheden krill voor hun kroost aan te slepen. Misschien hoefde iedere pinguïn dat maar eenmaal te doen, in één bepaald stadium van de broedcyclus. Een betrekkelijk zeldzame gebeurtenis, die gemakkelijk door iedereen over het hoofd gezien zou kunnen worden. Op Elephant Island hebben wij het ook nooit gezien. We hebben geprobeerd uit te vinden welke pinguïns het deden. Dat deden we door pinguïns die op maagkotsen waren betrapt te vangen en een verfmerk te geven. Als zo'n gemerkt beest dan de volgende dag terugkwam, kon je hem volgen om te zien of hij een gezin had. Zo bleek dat het kotsen gebeurde door ouders van kuikens in alle leeftijdsklassen en eveneens door niet-broedende adolescenten. Het bleek dus een algemeen voorkomend verschijnsel te zijn, dat we tot de laatste dag gezien hebben. Later, thuis, heb ik op mijn eerdere dia's van Elephant Island ook gele maagjes in de kolonie zien liggen.

Een andere hypothese was dat de pinguïns hun maagwandje periodiek moeten inruilen omdat het vol zit met troep, van chemische of mechanische aard. Dat komt bij meer vogelsoorten voor. Een vogelmaag is een merkwaardig orgaan. Bij ons is de maagwand een levend stuk van onszelf. Vogels scheiden uit hun eigenlijke maagwand stoffen af die een taaie, elastische laag vormen. Bij zaadeters vormen delen daarvan zelfs keiharde, hoornachtige richels, die ze als kiezen gebruiken om granen fijn te malen, met als aanvullend gebit nog wat ingeslikte steentjes. Die hoornachtige kiezen slijten van boven af en groeien van onderen weer aan. Veel vogelsoorten blijken die taaie laag periodiek af te stoten en opnieuw op te bouwen. Bij sommige soorten verdwijnt het spul in brokken door het darmkanaal, bij andere wordt het geval er in één keer kotsend uitgegooid. In het laatste geval gaat het vrijwel altijd om vogels die irriterend voedsel eten, waarvan chemisch of mechanisch afval achterblijft (bijvoorbeeld stekels van harige rupsen), dat op deze manier verwijderd wordt. Pinguïns eten vrijwel uitsluitend krill. Misschien zijn stukjes schildjes en pootjes wel irriterend en blijven die in de maagwand steken.

Ook dachten we aan fluor. Krill zit immers vol met fluor, dat in principe giftig is voor vogels en zoogdieren. Zouden de pinguïns de maagtruc toepassen om een overdosis fluor kwijt te raken? Ik heb wat maagjes door een Duitse collega laten analyseren en er bleek een ongekend hoog gehalte aan fluor in te zitten. Dat wel, maar een beetje rekenwerk leert dat het uitkotsen van zo'n maagwandje helemaal geen zoden aan de dijk zet. Wat ze op die manier kwijt zouden kunnen raken is absoluut verwaarloosbaar ten opzichte van de hoeveelheid die ze dagelijks binnenkrijgen. Daar komt nog bij dat we deze rare gewoonte alleen maar bij keelbandpinguïns hebben gezien en nooit bij adelies of ezelspinguïns, die toch ook vrijwel niets anders eten dan krill. De geleerden staan dus voor het spreekwoordelijke raadsel. In combinatie met de temperatuurregistraties en de daarbij passende gedragsprotocollen kon ik zodoende toch nog met een koffer vol gegevens naar huis, al heb ik op mijn gestelde doelen behoorlijk moeten inleveren. Nee, wetenschappelijk onderzoek gaat niet altijd van een leien dakje.

Na afloop van de expeditie, terwijl wij nog aan boord van de Arctowski waren, hebben we met zijn allen een evaluatie gehouden. Een van de exercities daarbij was dat iedereen gevraagd werd zichzelf een cijfer te geven, op de schaal van één tot tien, met motivatie. Tot mijn verbazing vond vrijwel iedereen dat hij uitstekend gepresteerd had, hoewel ik heel wat dingen heb gezien die niet goed gingen. De vertoning deed mij denken aan de koffiepauzes in de lerarenkamer van de school in Sneek waar ik een blauwe maandag heb lesgegeven. Daar had nooit iemand last van ordeproblemen, hoewel je in de wandelgangen soms de kermis dwars door alle muren kon horen. Ik was de enige die zichzelf geen behoorlijk cijfer gaf. Misschien maakte het uit dat wij tijdens de evaluatie gefilmd werden, dus dat er een risico was dat je later met je uitspraken op de televisie zou verschijnen. Eén onderzoeker was zo pedant zichzelf een elf toe te kennen omdat hij zo buitensporig boven verwachting had kunnen presteren.

En toch was het alles bij elkaar een geslaagde expeditie, die over het algemeen genomen in een goede collegiale sfeer is verlopen. En over de oogst aan wetenschappelijke resultaten mogen we met z'n allen best tevreden zijn. Daar zijn wij het allemaal over eens. Maar als ik mag kiezen, geef mij dan maar een eenzame hut op Elephant Island, met een handjevol maffe Brazilianen als huisgenoten.



Copyright Albert Beintema 1995