Atlantic Odyssey

De Atlantic Odyssey brengt u vanuit het zuidelijkste puntje van Zuid-Amerika via Antarctica terug naar Europa, in een zes tot acht weken durende zeereis, via enkele van de meest geïsoleerde eilanden ter wereld. De Atlantic Odyssey is voor het eerst gehouden in 1998, en sindsdien ieder voorjaar, met kleine variaties in het vaarschema. Ik heb als gids/lecturer deelgenomen in 1998 en 2000, en ik ga voor de derde maal mee in 2006. Hieronder vindt u als voorbeelden informatie over

 


Atlantic Odyssey 1998

m/v "Professor Molchanov"

Onder leiding van professionele wetenschappers. Lezingen in het Engels.

Ushuaia - Elephant Island/King George Island - Antarctish Schiereiland - Zuid-Orkney Eilanden - South Georgia - Gough - Tristan da Cunha - St Helena - Ascension - Kaapverdische Eilanden - Canarische Eilanden - Selvagens - Madeira - Guernsey - Folkstone/Vlissingen

Er zijn vier opties:

  1. Ushuaia - Ascension: 18 mrt (Wo) - 18 apr (Za)
  2. Ushuaia - Sal (Kaapverdische Eil.): 18 mrt (Wo) - 27 apr (Ma)
  3. Ushuaia - Tenerife: 18 mrt (Wo) - 1 mei (Za)
  4. Ushuaia - Folkstone/Vlissingen: 18 mrt (Wo) - 11/12 mei (Ma/Di)

Vaarroute

Dag 1 (18 maart)

Ushuaia - Beagle Channel.

Dag 2-3

Drake Passage - talloze albatrossen en stormvogels.

Dag 4

Als het weer het toelaat landen we op Shackletons legendarische Elephant Island, waar de bemanning van de 'Endurance' overwinterde. Bij slecht weer landen we in de beschutte Admiralty Bay op King George Island. Pinguïns, zeeolifanten, walvissen.

Dag 5

Hope Bay (om voet aan wal te zetten op het Antarctische Continent, op het puntje van het Antarctisch Schiereiland), en Paulet Island.

Dag 6-8

Zuid-Orkney Eilanden, waar de Schot Bruce heeft overwinterd. Argentijnse basis.

Dag 9-11

South Georgia. Verlaten walvisvangststations Grytviken and Leith Harbour. Koningspinguïns bij Salisbury Plains, broedende reuzenalbatrossen (en andere soorten albatrossen) in de Bay of Isles.

Dag 12-17

Op zee. 'Prettige rugwind'. Grote aantallen antarctische en subantarctische zeevogels.

Dag 18-20

Circumnavigatie van 'World Heritage Site' Gough Island, bezoek aan de nederzetting 'The Settlement' op Tristan da Cunha, en indien mogelijk een landing op Nightingale Island, waar miljoenen zeevogels in vele soorten broeden.

Dag 21-25

Op zee. Subtropische wateren met weer andere soorten zeevogels en dolfijnen.

Dag 26-27

St Helena. Plezierige atmosfeer, bevolking en klimaat. Vele historische plaatsen. Napoleons verblijf tijdens zijn verbanning. Nationaal park met bijzondere endemische plantensoorten.

Dag 28-30

Op zee. Tropisch.

Dag 31

Ascension Island. Vulkanisch woestijneiland waar een miljoen tropische sterns broeden. 's Nachts eierleggende zeeschildpadden op het strand.

Dag 32 (18 april)

Vroeg in de ochtend kunnen er passagiers met de geplande vlucht van de RAF naar Brize Norton/Swindon (Zuid-Engeland) vliegen. De passagiers die blijven, varen (in zodiacs) rond Boatswain Bird Island, met broedende rotspelikanen (genten), noddy's, keerkringvogels en de endemische Ascensionfregatvogel.

Dag 33-38

Op zee, de evenaar over.

Dag 39-40

Kaapverdische Eilanden. Bezoeken aan Brava, Fogo en São Tiago. Vriendelijke Afrikaanse bevolking. Vele historische plaatsen uit de koloniale tijd en het tijdperk van de slavenhandel.

Dag 41 (27 april)

Op Sal (Kaapverdische Eilanden) kunnen passagiers van boord gaan om naar huis te vliegen. De lezingenprogramma's houden hier op. De passagiers die nog aan boord blijven moeten zichzelf vermaken.

Dag 42-45

Op zee.

Dag 46 (1 mei)

Het schip zal bunkeren op Tenerife. Passagiers kunnen op eigen gelegenheid het eiland verkennen of naar huis vliegen.

Dag 47

Circumnavigatie van de onbewoonde Selvagens, een natuurreservaat met grote aantallen stormvogels en pijlstormvogels.

Dag 48

Passagiers kunnen de Portugese cultuur proeven op Madeira.

Dag 49-53

Op zee.

Dag 54

Kanaaleilanden. Bezoek aan Guernsey.

Dag 55 (11 mei)

In Folkstone gaan de Britse passagiers van boord.

Dag 56 (12 mei)

In Vlissingen verlaten de laatste passagiers het schip.


De Atlantic Odyssey 1998 is historie. Het was een buitengewoon geslaagde onderneming. Hoe goed de reis sommigen beviel blijkt wel uit het feit dat toen ik in 2000 opnieuw als staflid heb deelgenomen, er diverse passagiers aan boord waren die in 1998 ook al waren meegeweest .


Atlantic Odyssey 1999

Wegens de grote belangstelling in 1998 is de Atlantic Odyssey in 1999 herhaald, alleen werd afgezien van South Georgia Antarctica niet aangedaan. In plaats daarvan stond een bezoek aan de Falklandeilanden op het programma.

Data:

11 maart - 23 april: Ushuaia - Tenerife

23 april - 2/3 mei: Tenerife - Wymouth/Vlissingen

Dag 1

's Middags gaan we in Ushuaia aan boord en varen door het Beaglekanaal.

Dag 2

Onderweg naar de Falklandeilanden komen we grote aantallen albatrossen en stormvogels tegen.

Dag 3

We landen op New Island (westelijke Falklands) en bezoeken grote kolonies wenkbrauwalbatrossen en pelsrobben.

Dag 4

Bezoek aan Port Stanley (1000 inwoners), de hoofdstad van de Falklands.

Dag 5-7

Op weg naar South Georgia passeren we de antarctische convergentie en komen daarmee in antarctisch water terecht.

Dag 8-10

Op South Georgia bezoeken we het verlaten nederzettingen van walvisvaarders Grytviken en Leith Harbour, de koningpinguïnkolonie bij Salisbury Plains, en de broedende reuzenalbatrossen in de Bay of Isles.

Vanaf south Georgia ziet het programma er net zo uit als in 1988, alleen vallen alle data ongeveer een week eerder.


Atlantic Odyssey

Atlantische vogelcruise van Antarctica tot in de tropen

Albert Beintema

Van 18 maart tot 27 april 1998 organiseert Plancius-Oceanwide een Atlantische cruise van Antarctica tot in de Tropen, de 'Atlantic Odyssey'. De reis begint in Ushuaia, de hoofdstad van Argentijns Vuurland, gelegen aan het Beaglekanaal. Daarvandaan gaan we eerst naar het zuiden, naar Elephant Island en het Antarctisch Schiereiland. Vervolgens staan er bezoeken aan de South Orkneys, South Georgia, Tristan da Cunha, Sint Helena en Ascension op het programma. Een unieke collectie eilanden, waar men normaal gesproken niet zomaar komt! De cruise eindigt op de Kaap Verdische Eilanden (diehards kunnen aan boord blijven en via de Canarische Eilanden, Salvages en Madeira doorvaren tot Vlissingen, waar het schip, de 'Professor Molchanov', op 12 mei zal aankomen).

Afgezien van bezoeken aan deze eilanden staat het kijken naar zeevogels centraal, omdat er steeds langdurige trajecten op volle zee afgelegd moeten worden. Als thema hanteren we daarbij het gezoneerde voorkomen van zeevogels, een verschijnsel dat vooral in het zuidelijke deel van de Atlantische Oceaan erg opvallend is. Veel soorten komen hier voor in een smalle zone tussen twee temperatuurgrenzen, maar dan wel rond de hele wereld. Verspreidingsgebieden hebben hier dan de vorm van een smalle band, evenwijdig aan de kust van Antarctica.

De gezoneerde oceaan

De oceaan is niet zo homogeen als men wellicht zou denken. In de zuidelijke oceanen zijn drie grote watermassa's te onderscheiden, die door verrassend scherpe grenzen van elkaar gescheiden zijn. Rondom Antarctica ligt de zone van het Antarctische water. Koud, grauw, voedselrijk, vol met krill, pinguïns, walvissen en ijsbergen. Daaromheen ligt een vrij smalle (hier en daar maar een paar honderd kilometer brede) subantarctische zone, die de grootste rijkdom aan albatrossen en stormvogels vertoont. De antarctische en subantarctische watermassa's ontmoeten elkaar bij de antarctische convergentie, een scheidingslijn die zo scherp is dat hij soms op volle zee gewoon zichtbaar is. Wie er van noord naar zuid overheen vaart ziet opeens de kleur van het water veranderen, de temperatuur vliegt omlaag en er hangen opeens andere zeevogels achter het schip. Soms kan men tussen voor- en achtersteven het verschil in watertemperatuur meten.

Aan de noordkant grenst de subantarctische zone aan het subtropische water, dat warmer en minder voedselrijk is. Ook hier ligt een scherpe scheidingslijn: de subtropische convergentie. Door opwelling ontstaan hier vaak zeer voedselrijke plekken, die de zeevogels feilloos weten te vinden.

Schuiven met convergenties

Eilanden zijn in de zuidelijke oceanen dungezaaid. Welke soorten zeevogels er kunnen broeden wordt sterk bepaald door de waterzone waarbinnen zo'n eiland ligt. Maar door klimaatverandering (bijvoorbeeld bij een ijstijd) kan een eiland opeens in een andere klimaatgordel komen te liggen. De zeevogels hebben dan de keuze tussen meeverhuizen met de opschuivende watergordel, of zich aanpassen aan de veranderende omstandigheden. En daar hebben we dan een mechanisme waarmee nieuwe ondersoorten of soorten kunnen ontstaan. Stel dat een deel van de populatie van een soort meeverhuist en een deel zich aanpast, dan kunnen de twee deelpopulaties zich in een verschillende richting ontwikkelen, omdat ze fysiek van elkaar gescheiden leven en aan verschillende omstandigheden worden blootgesteld. Als nu na afloop van zo'n ijstijd de waterzone's terugschuiven kunnen de twee nieuwe vormen elkaar weer ontmoeten en, als ze genoeg van elkaar zijn gaan verschillen, als aparte vormen naast elkaar blijven bestaan. Op het noordelijk halfrond schuiven zoögeografen graag met ijskappen om het ontstaan van ondersoorten en soorten te verklaren, in de zuidelijke oceanen doet men soortgelijke spelletjes door convergenties heen en weer te laten springen over eilanden.

Rond Vuurland en Kaap Hoorn

Niet alle pinguïns leven op de zuidpool. Noordelijke, 'warme' soorten zijn de pinguïns van het geslacht Spheniscus, die langs de kusten van zuidelijk Afrika en Zuid-Amerika leven (een buitenbeentje in deze groep is de Galapagospinguïn, die via de koude Humboldtstroom de evenaar heeft weten te bereiken). Langs de oevers van het Beaglekanaal is hiervan een soort te zien: de Magelhaenpinguïn (S. magellanicus). Op strandjes zijn daar ook Kelpganzen te vinden, waarvan de mannetjes wit en de vrouwtjes donker zijn. Wrakken van verkeerd gevaren voorgangers worden nu bewoond door drie soorten aalscholvers (Phalacrocorax olivaceus, P. magellanicus en P. albiventer). Op het Beaglekanaal dienen zich waarschijnlijk ook de eerste wenkbrauwalbatrossen (Diomedea melanophrys) aan en groepen grauwe pijlstormvogels (Puffinus griseus), die in grote aantallen op de Zuid-Chileense eilanden broeden. Let hier bij de grote jagers op rossige exemplaren - de Chileense vorm, die men desgewenst als aparte soort (Catharacta chilensis) mag beschouwen.

Op volle zee zullen al snel reuzenalbatrossen (Diomedea exulans) naar het schip komen kijken. Let op dat daar nogal eens de zeldzame koningsalbatros (Diomedea epemophora) tussen zit, die alleen bij Nieuw-Zeeland broedt, maar vaak rond Kaap Hoorn is aan te treffen. Uitgekleurde volwassen vogels van de twee soorten zijn op zee niet van elkaar te onderscheiden (ja, dan moet je naar snavelrandjes gaan kijken), maar in het veel voorkomende donkere jeugdkleed is het niet zo moeilijk: de reuzenalbatros ruit van bruin naar wit vanuit het midden van de vleugel naar voor- en achterrand toe, de koningsalbatros begint daarnaast ook met een witte rand aan de vleugelboeg, die in vooraanzicht op afstand goed te zien is. De oversteek naar Antarctica In de Drake Passage kunnen nog twee albatrossen gezien worden: de grijskopalbatros (Diomedea chrysostoma) en de grijsrugroetkopalbatros (Phoebetria palpebrata). Verder naar het zuiden toe raken we die weer kwijt en tegen de tijd dat we langs de kusten van de Zuid-Shetlandeilanden varen zal alleen nog de wenkbrauwalbatros achter het schip hangen, in gezelschap van reuzenstormvogels (Macronectes sp.), waarvan we beide soorten (de zuidelijke M. giganteus en de noordelijke M. halli - let op de kleur van het snavelpuntje) te zien kunnen krijgen.

De meest algemene stormvogel op dit traject, die altijd wel op enige afstand achter het schip in het kielzog te vinden is, is de witkeelstormvogel (Procellaria aequinoctialis), waarvan de witte keel bijna nooit te zien is: een grote zwartbruine stormvogel die, hoe vreemd dat ook mag lijken, op afstand zowel verward kan worden met de donkere fase van de veel grotere reuzenstormvogel als met de veel kleinere grauwe pijlstormvogel. De grootte van een vogel is op zee soms moeilijk te schatten.

Andere algemene soorten stormvogels zijn de zuidelijke stormvogel (Fulmarus glacialoides) en de Kaapse stormvogel of Kaapse duif (Daption capense). Dicht bij de Zuid-Shetland Eilanden zullen zich fragiele Wilsons stormvogeltjes achter het schip voegen. Langs de kusten komen hier zuidelijke mantelmeeuw (Larus dominicanus), antarctische stern (Sterna vittata) en blauwoogaalscholver (Phalacrocorax atriceps) bij.

In de antarctische kolonies

 Een van de grootste attracties van Antarctica wordt doorgaans gevormd door de pinguïnkolonies. Die zijn in maart echter verlaten. Op de Zuid- Shetland Eilanden komen vier soorten pinguïns voor, twee met een zuidelijk zwaartepunt in hun verspreiding (de adeliepinguïn Pygoscelis adeliae en de keelbandpinguïn P. antarctica) en twee meer noordelijk georiënteerde soorten (de ezelspinguïn P. papua en de geelgekuifde macaronipinguïn Eudyptes chrysolophus). Van de twee zuidelijke soorten zal de zuidelijkste, de adeliepinguïn, afwezig zijn: hij trekt na de broedtijd naar het zuiden om te ruien op de ijsschotsen van het pakijs. Keelbandpinguïns trekken noordwaarts, de zee op, maar zij keren voor hun rui terug naar hun broedeilanden. Op dezelfde manier zullen we de twee noordelijke soorten ruiend aan kunnen treffen.

In de pinguïnkolonies azen zuidpoolkippen (Chionis alba), reuzenstormvogels en grote jagers rond, maar die zullen daar in maart niet veel meer te zoeken hebben. De zuidpoolkippen en reuzenstormvogels zijn zeker nog aanwezig - de laatste hebben dan nog grote kuikens. Er komen twee soorten grote jagers voor, de geheel bruine antarctische jager (Catharacta antarctica) en de grijzere McCormicks jager (C. maccormicki). Beide soorten trekken na hun broedtijd naar het noorden en kunnen zelfs in de noordelijke Atlantische Oceaan worden aangetroffen. Op volle zee zijn grote jagers zelden op soort te brengen.

In het kielzog van Shackleton

We willen proberen op Elephant Island te landen, een historische plek, want hier eindigde de rampzalige tocht van Shackletons mannen van de Endurance- expeditie in 1916. Op de plek waar zij ontzet zijn door het Chileense schip Yelcho staat een standbeeld van kapitein Pardo, de held die hen gered heeft. Mocht het weer het niet toelaten op Elephant Island te landen, dan zullen we King George Island bezoeken, met zijn prachtige beschutte inhammen. Verder willen we voet aan land zetten op het continent, op het noordelijkste puntje van het Antarctisch Schiereiland.

Op het traject naar South Georgia, via de South Orkneys, doorlopen we weer de zeevogelzonering, maar minder snel dan in de Drake Passage, omdat hier de Antarctische zone veel breder is: de Antarctische convergentie, die tussen Kaap Hoorn en Antarctica door loopt, gaat hier met een grote boog noordelijk om South Georgia heen. Wel zullen de albatrossen weer sterk in aantal toenemen. Op South Georgia broeden grote aantallen wenkbrauwalbatrossen, grijskopalbatrossen, reuzenalbatrossen en grijsrugroetkopalbatrossen. Zij hebben dan nog grote kuikens. Verder zijn er enorme kolonies koningspinguïns (Aptenodytes patagonicus), die er het gehele jaar zijn, omdat hun broedcyclus meer dan twaalf maanden beslaat. De buitengewoon talrijke macaronipinguïns zijn klaar met broeden, maar zullen ruiend aanwezig zijn.

Op historisch gebied heeft South Georgia verlaten nederzettingen van walvisvaarders te bieden en er bevindt zich het graf van Shackleton. Na de landing op Elephant Island stak Shackleton met een paar mannen in een kleine sloep onder barre omstandigheden over naar South Georgia om hulp te halen, maar hij stierf hier tijdens een latere expeditie (met de Quest in 1922). Zijn lichaam was al onderweg naar Engeland toen zijn vrouw besloot dat hij terug moest naar South Georgia, waar zijn ziel beter tot rust zou kunnen komen dan in Engeland.

De wateren rond Tristan da Cunha

 Op het traject van South Georgia naar Tristan da Cunha passeren we de Antarctische convergentie. Daarmee verandert de zeevogelfauna. De grijsrugroetkopalbatros wordt vervangen door de roetkopalbatros (Phoebetria fusca), de wenkbrauwalbatros en de grijskopalbatros door de geelsnavelabatros (Diomedea chlororhynchos). In het kielzog zullen vaak reuzenstormvogels en witkeelstormvogels te zien zijn, alsmede de blauwgrijze walvisstormvogeltjes (Pachyptila sp.). Daar bestaan diverse soorten van, prachtig gezoneerd in hun voorkomen, maar op zee zijn zij niet uit elkaar te houden.

Eerst doen we Gough Island aan (zonder er te landen), dat net ten zuiden van de subtropische convergentie ligt, en daarna Tristan, dat daar net boven ligt. Gough is, afgezien van een Zuid-Afrikaans weerstation, onbewoond en herbergt onvoorstelbare hoeveelheden zeevogels. Op Tristan zijn die door toedoen van de mens grotendeels verdwenen, maar op de hellingen van de ruim tweeduizend meter hoge vulkaan leeft nog wel het leeuwendeel van de wereldpopulatie van de geelsnavelalbatros.

Zo'n veertig kilometer ten zuidwesten van Tristan liggen de kleinere, onbewoonde eilanden Nightingale en Inaccessible, waar de omvang van de zeevogelpopulaties het bevattingsvermogen te boven gaat.

In de buurt van Tristan en Gough verschijnen kleine pijlstormvogels (Puffinus assimilis) en de beroemde grote pijlstormvogels (P. gravis), waarvan er miljoenen broeden op Nightingale. Als het weer het toelaat landen we op Nightingale, maar dat is een beetje een gok: landen kan er gemiddeld eens in de drie dagen en het schip blijft er twee dagen. Naast miljoenen stormvogels leven er op Nightingale duizenden albatrossen en vele tienduizenden rotspinguïns (Eudyptes chrysocome).

In de subantarctische watergordel komen we ook diverse stormvogels van het geslacht Pterodroma tegen, zoals de kerguelenstormvogel (P. brevirostris), de donsstormvogel (P. mollis) en de voor Tristan endemische Schlegels stormvogel (P. incerta). Lastige soorten, omdat ze zich niets van schepen aantrekken en vaak op grote afstand met hoge snelheid passeren, in een karakteristieke vlucht met grote bogen, hoog boven de horizon uit. Let bij de witkeelstormvogels in het kielzog op exemplaren met een witte ring op het gezicht (de 'ringeyes'): de endemische vorm van de Tristangroep, die uitsluitend op Inaccessible broedt.

Het eenzaamste eiland ter wereld

 Tristan da Cunha is het meest geïsoleerde bewoonde eiland ter wereld. Tweeduizend kilometer van het dichtstbijzijnde dorp (op Sint Helena) en drieduizend kilometer van de vaste wal. De bewoonde wereld van Tristan is een bezienswaardigheid. De driehonderd inwoners, zeven families, leven hier in een dorp dat zo uit Schotland zou kunnen zijn overgeplant.

De stamvaders zijn avonturiers en schipbreukelingen van Britse, Amerikaanse, Hollandse en Italiaanse herkomst. De Hollandse stamvader heette Pieter Groen en was afkomstig uit Katwijk. De meeste stammoeders zijn afkomstig van Sint Helena. Men leeft er van kreeftenvisserij, aardappelteelt en postzegelverkoop.

Op zoögeografisch gebied heeft Tristan een unicum: door de ligging nabij de subtropische convergentie is het een ontmoetingsplaats van soorten uit Antarctica en de tropen. Op de kliffen broedt de antarctische stern, hier op zijn noordelijkste broedplaats ter wereld, broederlijk naast de noddy (Anous stolidus), die we verder alleen maar op tropische eilanden aantreffen.

Hoewel het meeste vogelleven zich afspeelt op Nightingale en Inaccessible, zijn er drie soorten stormvogels die we alleen op het hoofdeiland kunnen aantreffen: Schlegels stormvogel, langvleugelstormvogel (Pterodroma macroptera) en grijze stormvogel (Adamastor cinereus). Ze broeden alle drie hoog op de berg en in de onstuimige wintermaanden, wanneer er zelden bezoekers komen, dus erg veel is er over hen niet bekend.

Wie denkt bij Tristan kleine alken laag over het water te zien snorren, ziet alkstormvogeltjes (Pelecanoides urinatrix), de vliegende pinguïns ('flying pinnamin') van de eilanders. Net als bij de walvisstormvogeltjes zien we bij deze vogels een gezoneerd voorkomen van soorten die op zee niet uit elkaar te houden zijn.

De tropische oceaan

 Voorbij Tristan is het gauw afgelopen met de ruwe zeeën en de kille westerstormen. Het kan zijn dat men al binnen een dag varen uit de kleren kan om op het dek te zonnen. De prijs daarvoor is dat het afgelopen is met de grote aantallen stormvogels en albatrossen. Het blijft opletten, want zo nu en dan zit er nog wel eens wat bijzonders tussen, zoals de Nieuw- Zeelandse witkapalbatros (Diomedea cauta), die net als de koningsalbatros nogal eens in de Atlantische Oceaan komt kijken. Verder kunnen we palearctische trekvogels ontmoeten als kleine en kleinste jagers, vorkstaartmeeuwen en noordse sterns, die zich alleen of in kleine groepjes met grote snelheid noordwaarts reppen.

Rond de tropische eilanden Sint Helena en Ascension komen we in het leefgebied van de tropische jan van genten of rotspelikanen (drie soorten: roodpootgent Sula sula, maskergent Sula dactylatra en bruine gent Sula leucogaster), diverse tropische sterns (noddy, kleine noddy Anous minutus, bonte stern Sterna fuscata en witte stern Gygis alba) en keerkringvogels (roodsnavelkeerkringvogel Phaethon aethereus en witstaartkeerkringvogel Phaethon lepturus). Sint Helena en Ascension Sint Helena is een prachtig groen, hoog opgaand eiland, dat door zijn prettige klimaat al lang door mensen bewoond is en daardoor vrijwel geheel ontdaan is van oorspronkelijke vegetatie en zeevogelfauna. Er wonen 5000 mensen. De doorschijnend tere witte sterns broeden er in de ramen van de kerk in de hoofdstad Jamestown. Verder zijn de zeevogels er teruggedrongen tot onbereikbare kliffen en geïsoleerde rotspunten in zee.

Ascension is een bar, heetgestoofd woestijneiland, met alleen wat groen op de hoogste top. Er zijn geen permanente bewoners, maar er zijn wel altijd mensen aanwezig, omdat het een centrum is van telecommunicatie en er is een militair vliegveld is. Er leven meer dan een miljoen bonte sterns.

De bonte sterns van Ascension hebben een broedcyclus van tien maanden, waarvan ze er acht op het eiland doorbrengen. De periode waarin ze afwezig zijn schuift dus elk jaar twee maanden op. Helaas valt die periode in 1998 samen met het bezoek van de 'Professor Molchanov'.

De grootste ornithologische attractie van Ascension is Boatswain Bird Island, waar genten, sterns, keerkringvogels en een endemische fregatvogelsoort (Fregata aquila) leven. Op de heetgestoofde stranden komen 's nachts zeeschildpadden hun eieren leggen.

De Kaap Verdische eilanden

 Ook bij de Kaap Verdische eilanden zijn genten, keerkringvogels en fregatvogels te zien. De fregatvogel is hier echter een andere soort - de Amerikaanse fregatvogel (Fregata magnificens) die verder langs de Braziliaanse kust en in het Caribisch Gebied leeft. Ook komen we binnen het woongebied van palearctische zeevogels als Kuhls pijlstormvogel (Calonectris diomedea), Bulwers stormvogel (Bulweria bulwerii) en het Madeirastormvogeltje (Oceonodroma castro). Een bijzonderheid is dat de kleine pijlstormvogel, de donsstormvogel en het bont stormvogeltje (Pelagodroma marina), die we ook bij Gough en Tristan al konden tegenkomen, hier opnieuw opduiken.

Sommige taxonomen beschouwen de Kuhls pijlstormvogels en de kleine pijlstormvogels van de Kaap Verdische Eilanden als aparte soorten, resp. Calonectris edwardsii en Puffinus boydi, waarmee ze meteen op de rode lijst komen, omdat de bevolking de moddervette jongen exploiteert.

Nog ingewikkelder is het met de donsstormvogels, waarvan niet alleen de Kaap Verdische als een aparte soort kan worden beschouwd (de gon- gon Pterodroma feae), maar ook die van Madeira (de freia Pterodroma madeira). Er zijn verschillen, maar op zee zijn ze niet uit elkaar te houden. De gon-gon wordt bedreigd omdat zijn vet een vermeende geneeskrachtige werking heeft.

Landvogels van de Zuid-Atlantische eilanden

 Landvogels zijn op de oceanische eilanden schaars, maar wel interessant. Op South Georgia leeft een piepertje (Anthus antarcticus), dat ook op de Falkland Eilanden voorkomt. Gough heeft een endemisch niet-vliegend waterhoen (Gallinula comeri) en een gors (Rowettia goughensis). Tristan heeft of had net zo'n waterhoen (Gallinula nesiotis). Van de thans aanwezige waterhoentjes is het niet duidelijk of dat herontdekte, eerder uitgestorven geachte Tristanhoentjes zijn of geïmporteerde Goughhoentjes. Verder heeft de Tristangroep een lijster (Nesocichla eremita), twee soorten vinken (Nesospiza acunhae en N. wilkinsi) en de niet-vliegende Inaccessibleral (Atlantisia rogersi), de kleinste niet-vliegende vogelsoort ter wereld, die als een zwart muisje onder de vegetatie van Inaccessible ronddraaft. Inaccessible is een strikt reservaat, waar we niet mogen landen.

Sint Helena heeft naast enkele ingevoerde soorten (waaronder het uit Afrika afkomstige Sint Helenafazantje) een endemische plevier, de 'wirebird'(Charadrius sanctaehelenae). Diverse andere interessante soorten zijn hier in de zeventiende en achttiende eeuw uitgeroeid. Ascension heeft aan landvogels tegenwoordig alleen wat ingevoerde soorten. Vroeger leefde er net zo'n soort niet-vliegend miniralletje als op Inaccessible (ook een Atlantisia), maar dat is alleen bekend van een zeventiende-eeuwse reisbeschrijving en een handvol botjes. Landvogels van de Kaap-Verdische Eilanden De Kaap-Verdische Eilanden beslaan meer oppervlakte en liggen minder geïsoleerd dan de Zuid-Atlantische eilanden. Niet alleen liggen ze 'slechts' 500 km van het Afrikaanse continent, maar ze vallen ook nog binnen de actieradius van palearctische trekvogels. Daardoor heeft zich op de eilanden een landvogelfauna kunnen ontwikkelen die in vergelijking met de Zuid-Atlantische eilanden rijk te noemen is.

Hoewel de Kaapverdische Eilanden in de tropen en relatief dicht bij Afrika liggen, vertoont de terrestrische avifauna meer oveenkomsten met die van Europa dan met die van Afrika: van de 26 soorten landvogels komen er 17 ook in Europa voor; slechts 5 zijn echt Afrikaans. De overige vier soorten zijn endemisch: de Kaapverdische gierzwaluw (Apus alexandri), de Razoleeuwerik (Alauda razae), de Kaapverdische rietzanger (Acrocephalus brevipennis) en de Kaapverdische mus (Passer iagoensis).

Al naar taxonomische inzichten kunnen we onder de landvogels het aantal endemische soorten uitbreiden met een purperreiger (Ardea bournei), een zwarte wouw (Milvus fasciicauda), een buizerd (Buteo bannermanni), een slechtvalk (Falco madens), twee torenvalken (Falco neglectus en Falco alexandri) en een kerkuil (Tyto detorta).

Zoogdieren en planten

In het verre zuiden komen we natuurlijk zeeolifanten, Weddellzeehonden en pelsrobben tegen (misschien ook zeeluipaard en krabeter). Op zee zijn vele soorten walvissen en dolfijnen te zien, waarvan vooral orca, bultrug en zuidkaper goed te herkennen zijn. Veel eilanden hebben een unieke flora met veel endemen, maar daar moeten we het een andere keer nog maar eens over hebben. Dat geldt eveneens voor de kleurrijke historie van sommige eilanden.

Boeken over de eilanden van de Atlantic Odyssey

Ashmole, P. & M. Ashmole, 1997. Natural history of St Helena and Ascension Island. Anthony Nelson, Oswestry.

Beintema, A.J. 1995. In de voetsporen van Shackleton. Atlas, Amsterdam.

Beintema, A.J. 1997. Het waterhoentje van Tristan da Cunha. Atlas, Amsterdam.

Beulakker, E. 1994. Naar Koude kusten. Hollandia, Baarn.

Furse, C. 1979. Elephant Island. An Antarctic Expedition. Nelson, Shrewsbury.

Gosse, P. 1938. St Helena 1502-1938. Heruitgegeven 1990 (ed. T. Hearl). Anthony Nelson, Oswestry.

Hazevoet, C.J. 1995. The Birds of the Cape Verde Islands. B.O.U., Tring.

Headland, R. 1984. The island of South Georgia. Heruitgegeven 1992. Cambridge University Press, Cambridge.

Rowlands, B. 1997. Birds of St. Helena. An annotated checklist. B.O.U., Tring.

Stonehouse, B. 1960. Wideawake Island. The story of the B.O.U. Centenary Expedition to Ascension. Hutchinson, London.

Strange, I.J. 1992. A field guide to the wildlife of the Falkland Islands and South Georgia. Harper Collins, London.

Wiese, K., J. Stel, W. Wolff & F. Hoogervorst, 1992. Op de rand van Antarctica. Foto, Leusden.